De verkondiging van
de Islam "da'wah" had het hele Arabische Schiereiland
bereikt. Allah, de Verhevene, zorgde ervoor dat er een groep gelovigen
bestond die verdere verkondiging van deze religie en het verspreiden
ervan over de hele wereld als taak op zich nam. Allah, de Verhevene,
had voor-bestemd dat de inspanningen van de profeet
vruchten af hadden geworpen voordat hij zou sterven, door hem
de Gewijde moskee in Mekka te laten bezoeken in de maand Thul
Hidjah van het jaar 10 hijri.
Toen de profeet
de "hadj" wilde verrichten, maakte hij dit bekend aan
de mensen, waarna een grote groep mensen zich verzamelde in Medina.
Dit vond plaats op zaterdag 26 Thul Qi'dah. De profeet
bereidde zich voor, kleedde zich om en vertrok vanuit Medina nadat
hij het dhohr-gebed verrichtte. Hij kwam aan in Thul Hulayfah
vlak voor de tijdstip van het Asr-gebed, verrichtte twee "rakah"
en overnachtte daar. Toen hij wakker werd zei hij: ,,Vannacht
is iemand door mijn Heer naar mij gestuurd. Deze zei: ,,Bidt bij
deze gezegende rivier en zeg: ,,Verricht de "oemrah"
en de "hadj" samen." " Vanaf dat moment werd
het toegestaan de "oemrah" gedurende de dagen van de
"hadj" te verrichten. In de djahiliyyah-tijdperk vond
men het een grote zonde.
De profeet
reinigde zich in de voormiddag, bracht musk aan op zijn hoofd
en lichaam, kleedde zich aan en verrichtte het namiddaggebed "al'asr"
met de intentie de "oemrah" en de "hadj" samen
te verrichten. Hij sprak de "talbiyah" uit:
"Oh Allah, hier ben ik, beantwoordend
aan Uw oproep, hier ben ik. U heeft geen metgezel, hier ben ik.
U heeft geen deelgenoten, hier ben ik, voorzeker, alle lofgunsten
en Heerschappij behoren U toe." Soms zei hij ook: ,,Hier
ben ik, God van de Waarheid."
Daarna verliet hij de gebedsruimte, stapte op zijn kameelmerrie
en riep de mensen op om de "oemrah" en de "hadj"
te verrichten. Hij herhaalde de "talbiyah" en heeft
na het gebed een dier geslacht. Hij vervolgde zijn tocht, overnachtte
in Thi Tiwah en verrichtte daar het ochtendgebed "alfadjr".
Hij reinigde zich en zette zijn tocht voort richting de gewijde
moskee in Mekka. Dit speelde zich af op zondagochtend, 4 Thul
Hidjah. De profeet
liep daarna zeven keer rondom de Ka'bah en zeven keer tussen Safa
en Marwah. Hij verbleef in Alhoedjoen (in het noorden van Mekka)
en keerde niet terug voor het verrichten van de "tawaaf"
d.w.z. "rondom de Ka'bah lopen". Hij bleef in de staat
van "moehrim" d.w.z. "gewijde toestand" omdat
hij de "oemrah" en de "hadj" samen verrichtte
en omdat hij al geofferd had. Hij droeg eenieder op, die ook al
hadden geofferd, in de staat van "moehrim" te blijven.
Degenen die geen dier hadden geslacht mochten hun hoofden kaal
scheren, na de "tawaaf" en de "Sa'y" te hebben
verricht. Dit stond gelijk aan het verrichten van de "oemrah"
en daarbij maakte het niet uit of men de intentie had de "hadj"
of de "oemrah" of beiden te verrichten. De profeet
heeft gezegd: ,,Als ik mijn verrichtingen andersom had gedaan,
dan had ik de vee niet meegenomen. Ik had dan de "oemrah"
verricht en daarna de staat van "moehrim" be?indigd."
Op de Tarwiyah-dag vertrok de profeet
naar Minan. Dit vond plaats op 8 Thul Hidjah. Iedereen zorgde
ervoor dat ze zich in de staat van "moehrim" bevonden
wanneer ze dit nog niet hadden gedaan. De profeet
verrichtte de vijf gebeden in Minan. Hij verkortte de gebeden
die uit vier "rak'ah" bestaan en verrichtte alleen maar
twee "rak'ah". Daarna verliet hij Minan na zons-ondergang
richting Arafat, na een kort verblijf in Namirah. Toen de zon
haar hoogste punt gepasseerd was, stapte de profeet
weer op zijn kameel en stopte bij Wadi U'rnah. De mensen hadden
zich daar verzameld. Toen stond hij op en heeft hen toegesproken.
Hij zei, na dank en lof aan Allah te hebben geuit: ,,Oh mensen,
luister naar mijn woorden, ik weet niet of ik jullie volgend jaar
nog zie op deze plek. Beschouw jullie bloed en bezittingen als
heilig, zoals ook deze dag, deze maand en dit gebied heilig zijn.
Alles wat nog open staat van het djahiliyah-tijdperk is teniet
gedaan; ook elk moord die in dit tijdperk gepleegd werd en als
eerste daarvan die van Ibn Rabi'ah Ibn Alharith (hij werd vermoord
door Huthail in Beni Sa'd). De rente van die periode wordt ook
teniet gedaan en als eerste daarvan die van Abbas Ibn Abdul-muttalib."
Jullie moeten Allahvrezend zijn bij het behandelen van de vrouwen.
Ik zal jullie iets nalaten; als jullie je daaraan vasthouden zullen
jullie nooit dwalen: het Boek van Allah, de Verhevene. Zo meteen
worden jullie gevraagd over mij, wat zullen jullie dan zeggen?".
,,Wij getuigen dat u de boodschap heeft doorgegeven en ons de
juiste weg gewezen." Hij wees met zijn vinger naar boven
en zei: ,,Oh Allah, hoor hun getuigenis. Allah, hoor hun getuigenis,
Allah, hoor hun getuigenis." In deze preek heeft de profeet
veel onderwerpen verduidelijkt. Toen hij klaar was kreeg hij een
openbaring:
"Vandaag heb Ik jullie Godsdienst voor
jullie vervolmaakt en heb Ik Mijn Gunst voor jullie volledig gemaakt
en heb Ik de Islam voor jullie als gods-dienst gekozen."
(Surah 3: Ayah 3).
Dit was een dag van geluk en dankbaarheid.
Na de preek riep Bilal de mensen op tot het gebed "Athaan"
en verkorte de profeet
het middag- en het na-middaggebed "dohr" en "a'sr"
en heeft tussen deze twee gebeden geen vrijwillige gebeden verricht.
Hij richtte zich tot de "Qiblah" en stond daar tot zonsondergang.
Daarna ging hij richting "Moezdalifah" waar hij de avondgebeden
"maghrib" en "isha" verrichtte. Hij sliep
daarna kort tot aan het ochtendgebed "fadjr" en vertrok
richting "Almash'ar Alharam". Daar richtte hij zich
tot de "Qiblah" en verrichtte een aantal smeekbeden
en sprak de "takbier" uit, d.w.z. "Allah is groot"
en de "tahliel".
Vervolgens ging hij naar Minan vr de zonsopgang en stopte bij
"aldjamarat alkoebrah" en gooide daar zeven steentjes.
Hij zei elke keer: "allahoe akbar" en bleef tijdens
deze handelingen de "talbiah" uitspreken. Daarna heeft
hij gezegd: ,,Neem deze handelingen van mij over want waarschijnlijk
zullen jullie mij volgend Hadj-seizoen niet ontmoeten." Hij
vervolgde zijn tocht naar Minan en slachtte zelf daar drie?nzestig
koeien en Ali de resterende zevenendertig. Daarna droeg hij op
om een deel van de geslachte dieren voor te bereiden om daarvan
te eten. Hij schoor daarna zijn hoofd, waarbij eerst de rechterhelft
van zijn haar geschoren werd, en verdeelde dit onder de mensen;
ieder kreeg ??n of twee haartjes. De linkerhelft
van zijn haar gaf hij aan Abu Talhah.
Daarna trok hij zijn dagelijks kleding aan, deed een lekkere
geur op voordat hij de "tawaaf" rondom de Ka'bah ging
verrichten. Vervolgens verrichtte hij het middaggebed "dohr"
en bezocht de mensen van Abd Almuttalib, terwijl deze bij de bron
van Zamzam waren. De profeet
zei: ,,Geef water aan de mensen van Abd Almuttalib en als ik niet
vreesde dat alle mensen zouden verwachten dat ik ook hen water
gaf, zou ik het zelf hebben gedaan." Zij gaven hem daarna
een emmer water waarvan hij dronk. Hij keerde terug van Minan
en bleef daar de 11e, 12e en 13e dag van Thul Hidjah; de tashrieq-nachten.
Hij gooide iedere dag na zonsopgang steentjes bij "aldjamarah",
begon bij de kleinste, gooide zeven steentjes en ging vervolgens
naar de middelste en de grootste. Toen werd Soerah "An-nasr"
geopenbaard, waarna de profeet
een preek op de offerdag en een andere preek op de tashrieq-dag
uitsprak. Hij sprak nadrukkelijk over wat hij eerder had gezegd
en voegde andere zaken daar aan toe.
Op de derde dag van de tashrieq-dagen, die op een dinsdag viel,
is de profeet
vertrokken vanuit Minan, na het gooien van steentjes bij "aldjamarah",
richting Al'abtah. Daar verrichtte hij het middag-, namiddag-
en de avondgebeden en stuurde zijn vrouw A?sha met haar broer
Abdurrahman Ibn Abu Bakr om de "oemrah" te verrichten.
Zij begaf zich in de staat van "moehrim", verrichtte
de "oemrah" en voegde zich vr het ochtendgebed bij de
profeet
in Al'abtah. Toen A?sha daar aankwam, stond de profeet
op het punt om te vertrekken. Hij ging naar de gewijde moskee,
verrichtte de "tawaaf" ter afscheid en vertrok vanuit
het zuiden van Mekka richting Medina.
Toen hij Medina naderde zei hij drie keer: "Allahoe akbar"
en voegde daaraan: ,,Er is geen God dan Allah, de Enige. Hij heeft
geen deelgenoten, Hij heeft de Heerschappij over alle dingen en
Hij heeft de macht over alles. Wij zijn de berouwvolle aanbidders,
de knielenden voor onze Heer, en we zijn Hem dankbaar. Allah is
Zijn belofte nagekomen en heeft Zijn dienaren de overwinning geschonken
en de ongelovigen laten verliezen." |