De
aanleiding, de voorbereiding en de geheimhouding
In de maand Ramadan van het jaar 8 hijri heeft Allah, de
Verhevene, Mekka voor Zijn gezant geopend. Daarmee heeft Allah,
de Verhevene, Zijn religie en Zijn gezant machtig gemaakt en Zijn
huis (de gewijde moskee) gered. Dit goede nieuws bereikte de bewoners
van de hemelen en leidde tot het intreden van mensen in drommen
tot de Islam.
De stam Beni Bakr koos in het Hudaybiah-verdrag de kant van Quraish,
terwijl tussen deze stam en de stam Khuza'ah nog wederzijdse wraakzuchtige
gevoelens bestonden. In de maand Sha'ban van het jaar 8 hijri,
tijdens het Hudaybiah-bestand, greep Beni Bakr de kans, vielen
Khuza'ah aan en vermoordden ruim twintig mensen onder hen. Zij
volgden hen tot in Mekka en vochten daar tegen hen waarbij de
mensen van Quraish hen ook hebben geholpen tegen de mensen van
de stam Khuza'ah.
Khuza'ah koos in het Hudaybiah-verdrag de kant van de moslims.
Ook had een aantal onder hen zich tot de Islam bekeerd; vandaar
dat zij de profeet
berichtten over dit incident waarna hij besloot hen te beschermen.
De mensen van Quraish hadden wroeging over hun manier van handelen
en de schending van het verdrag. Zij vreesden de gevolgen daarvan
en stuurden vervolgens Abu Sufyan naar Medina om het verdrag te
verlengen en te bekrachtigen. Hij bezocht bij zijn aankomst in
Medina zijn dochter, Moeder der gelovigen Oem Habibah. Toen hij
op de plek van de profeet
wilde gaan zitten verwijderde zij dit, waarna hij zei: ,,Oh dochter.
Is deze plek je meer lief dan ik?" Zij antwoordde: ,,Dit
is de plek van de gezant van Allah
terwijl jij een onreine afgodendienaar bent". Hij zei toen:
,,Bij Allah, je bent er slecht aan toe zonder mij". Abu Sufyan
bezocht de profeet en sprak tegen hem maar de profeet
antwoordde hem niet. Daarna ging hij naar Abu Bakr zodat deze
misschien met de profeet zou praten, maar Abu Bakr weigerde. Daarna
ging hij naar Omar en sprak in harde bewoordingen tegen hem maar
ook hij weigerde te bemiddelen. Daarna heeft hij bij Ali zijn
excuses aangeboden, die hem daarna adviseerde om terug te gaan
naar Mekka.
De profeet
droeg zijn metgezellen op zich voor te bereiden om Quraish aan
te vallen. Ook mobiliseerde hij de plattelandsbewoners uit de
omgeving van Medina. Dit vond in het geheim plaats. Hij riep Allah
aan waarbij hij zei: ,,Oh Allah, U kunt ervoor zorgen dat de mensen
van Quraish hiervan niets komen te zien of te weten totdat wij
hen verrassend aanvallen".
Aan het begin van de maand Ramadan stuurde de profeet
Abu Qutadah als informant naar Batn Idham dat op een afstand van
36 mijlen ligt van Medina. Zo zouden de mensen van Quraish denken
dat de moslims deze plaats zouden aanvallen.
Hatib Ibn Tha'labah, een moslim, stuurde een brief naar Quraish
waarin hij hen op de hoogte stelde van de plannen van de profeet
. Hij gaf de brief aan een vrouw die het vervolgens aan de mensen
in Mekka zou overhandigen. De profeet werd hierover echter vanuit
de hemel bericht, waarna hij vier van zijn metgezellen naar haar
toe-stuurde; Ali, Amiqdad, Zubair en Marthad. Zij vertrokken naar
Rawdhat Khakh, op aanwijzing van de profeet
waar zij de vrouw hebben gevonden en haar de brief vroegen. Zij
weigerde in eerste instantie het te geven maar deed het uiteindelijk
wel nadat zij haar bedreigden.
Nadat zij terug kwamen in Medina sprak de profeet
tegen Hatib en vroeg hem om uitleg. Hatib vertelde dat zijn familie
en kinderen in Mekka woonden en dat niemand hen kon beschermen;
hij hoopte op deze manier dat de mensen van Quraish hem iets verschuldigd
zouden zijn, zodat zij zijn familie goed zouden behandelen en
bescherming zouden bieden. Hij benadrukte dat zijn daad geen gevolg
zou zijn van het verlaten van zijn religie.
Omar nam hiermee geen genoegen en vroeg de profeet
om toestemming Hatib te onthoofden omdat hij Allah en Zijn gezant
zou hebben bedrogen. De profeet
zei: ,,Hij heeft de strijd van Badr bijgewoond. Allah is op de
hoogte van de daden van de mensen die Badr bijgewoond hebben.
Wellicht heeft Hij hen al hun zonden vergeven." Omar huilde
nadat hij dit hoorde en zei: ,,Allah en Zijn gezant zijn meer
wetend."
Onder weg naar Mekka
Op de tiende van de maand Ramadan van het jaar 8 hijri
vertrok de profeet
vanuit Medina richting Mekka met een leger van 10.000 man. Zijn
taken in Medina droeg hij over aan Abu Rahm Al-Ghifari.
Toen de profeet
bij de plaats Djuhfah arriveerde ontmoette hij zijn oom Al'Abbas
die zich al tot de Islam had bekeerd en naar Medina was geimmigreerd.
Onderweg ontmoette hij ook twee van zijn neven Abu Sufyan Ibn
Alharith en de zoon van zijn tante Abdullah Ibn Abi Umayah, maar
ontliep hen omdat ze gewoon waren hem te belastigen en te beledigen.
Oum Salamah zei tegen de profeet
: ,,Wees niet het meest afkerend jegens uw neven". Ali adviseerde
Abu Sufyan om de profeet
hetzelfde te vertellen wat de broers van Yoesoef hem vertelden;
,,Bij Allah, voorzeker, Allah heeft jou boven ons verheven. Voorwaar,
wij waren zeker zondaren." Abu Sufyan zei dat waarna de profeet
met het volgende reageerde: ,,Er is voor jullie geen verwijt op
deze dag. En hopelijk vergeeft Allah jullie, en Hij is de Meest
Barmhartige der Erbarmers." Abu Sufyan heeft de profeet
daarna in een gedicht verheerlijkt en hem zijn excuses aangeboden.
Bij de plaats Kadid merkte de profeet
dat het vasten de mensen te zwaar werd, at zelf wat en gaf mensen
de opdracht om ook te eten. Hij trok daarna verder en arriveerde
's avonds bij Mar Dhahran waar hij het leger opdroeg om tienduizend
vuren te ontsteken en gaf Omar Ibnulkhattaab de leiding over de
bewakers. Abu Sufyan liep, samen met Hakim Ibn Hizam en Badil
Ibn Warqa'e, en keek steeds angstig achterom. Hij zei toen hij
de vuren zag: ,,Ik heb nooit zo'n vuur of leger gezien."
Badil vertelde hem dat het het leger van de stam Khuza'ah was,
waarna hij antwoordde: ,,Khuza'ah is te nederig hiervoor. Het
kan onmogelijk het vuur of het leger van Khuaza'ah zijn."
Abu Sufyan bij de Profeet
Al'abbas, moge Allah met hem tevreden zijn, reed rond op
de muilezel van de profeet, en hoorde stem van Abu Sufyan die
hem vroeg wat er allemaal aan de hand was. Al'abbas liet hem de
profeet
zien die zich tussen een menigte bevond. Al'abbas zei: ,,De mensen
van Quraish zullen verrast worden."
Abu Sufyan vroeg hem om raad, waarna hij hem adviseerde om met
hem naar de profeet
te gaan. Onderweg zag Omar Ibnulkhattab Abu Sufyan en zei tegen
hem: ,,Abu Sufyan? vijand van Allah. Ik betuig mijn dank aan Allah
dat je uiteindelijk op je knie?n bent gegaan.'' Omar vertrok
daarna onmiddellijk naar de profeet
maar Al'abbas was hem voorgeweest. Toen Omar bij de profeet
aankwam vroeg hij om toestemming Abu Sufyan te onthoofden. Al'abbas
vertelde Omar dat hij Abu Sufyan onder zijn bescherming had genomen.
Daarna pakte hij de profeet bij zijn hoofd en zei: ,,Alleen ik
smeek hem deze avond." Tegelijkertijd ging Omar door met
zijn verzoek maar de profeet vroeg Al'abbas om Abu Sufyan naar
zijn huis mee te nemen om vervolgens de volgende ochtend bij hem
te verschijnen. De profeet
zei tegen Abu Sufyan toen hij de volgende ochtend hem kwam: ,,Abu
Sufyan, is het niet de tijd dat je alsnog in Allah gelooft?"
Abu Sufyan antwoordde: ,,U blijft barmhartig, genadig en u houdt
goede banden met de bloedverwanten. Als er een andere god bestond
naast Allah, dan had ik vandaag wel wat aan hem gehad." De
profeet
zei: ,,Abu Sufyan, ben je nog niet van overtuigd dat ik de gezant
van Allah ben?". Abu Sufyan antwoordde: ,,Daar heb ik nog
steeds wat moeite mee." Al'abbas zei toen tegen Abu Sufyan:
,,Wordt moslim voordat je onthoofd wordt", waarna hij zich
tot de Islam bekeerde en de geloofsverklaring uitte. Al'abbas
verzocht de profeet
om Abu Sufyan een gunst te doen omdat hij een hoogmoedig iemand
was. De profeet
zei naar aanleiding hiervan: ,,Eenieder die het huis van Abu Sufyan
binnenloopt is veilig, ook wie zijn deur dicht doet en thuis blijft
of zich in de gewijde moskee bevindt is veilig."
De aankomst van de Profeet
in Mekka
De profeet
trok de volgende ochtend verder richting Mekka. Hij droeg Al'abbas
op om bij de ingang van de stad samen met Abu Sufyan te gaan staan
zodat Abu Sufyan het Islamitische leger voorbij zou zien gaan.
Al'abbas vertelde Abu Sufyan elke keer dat er een groep voorbij
ging, welke stam deze vertegenwoordigde maar Abu Sufyan was daarin
niet zo ge?nteresseerd totdat de eenheid van Al'ansar, onder
leiding van Sa'd Ibn U'badah, voorbij kwam. Sa'd zei tegen Abu
Sufyan: ,,Vandaag wordt de strijd geleverd en is de "Ka'bah"
niet meer onaantast-baar."
Daarna kwam de profeet
in een eenheid van het leger dat uit Al'ansar en Almuhadjirin
bestond "alkhadra'e", waar-van alleen ijzer zichtbaar
was. Abu Sufyan vroeg verbaasd aan Al'abbas: ,,Wie zijn deze mensen?"
Waarna Al'abbass hem vertelde dat het de profeet
was. Abu Sufyan zei toen: ,,Niemand kan ze tegenhouden. Het koningschap
van de zoon van je broer is enorm geworden." Al'abbas wees
hem op het feit dat het geen koningschap was en zei: ,,Abu Sufyan,
het is het gezantschap". ,,Dat is het dus", reageerde
Abu Sufyan.
Toen de profeet
werd bericht over wat Sa'd tegen Abu Sufyan had gezegd, zei hij:
,,Het is onwaar wat Sa'd zegt. Integendeel, vandaag verklaart
Allah de "Ka'bah" voor gewijd en vandaag wordt het bedekt."
Hij pakte de banier van Sa'd en gaf het aan zijn zoon Qais.
Nadat de profeet
voorbij was gegaan vertrok Abu Sufyan snel naar Mekka om de mensen
te waarschuwen. Toen hij de stad binnenliep begon hij te schreeuwen:
,,Oh mensen van Quraish, daar is Mohammed. Hij is naar jullie
toegekomen met een leger dat jullie niet aankunnen. Wie naar hethuis
van Abu Sufyan komt is veilig en wie zijn deur dicht doet of naar
de gewijde moskee gaat is ook veilig". De mensen deden meteen
hun deuren dicht of gingen haastig naar de gewijde moskee. De
profeet
droeg Khalid Ibn Alwalid, die de leiding over het linkergedeelte
van het leger had, op om Mekka vanuit het zuiden binnen te vallen,
via Kadah. Hij kreeg verder de opdracht eenieder die hem in de
weg zou staan aan te vallen, totdat hij de heuvel As-safah bereikt
zou hebben waar alle legergroepen bij elkaar zouden komen. De
profeet
droeg Zubair, die de leiding over het rechtergedeelte van het
leger had, op om vanuit het noorden Mekka binnen te vallen. Daarnaast
moest Zubair zijn banier bij Alhudjoen plaatsen en aldaar op de
profeet
wachten.
Abu U'baidah, had de leiding over de ongewapende troepen die
te voet waren. Dit onderdeel moest via de vallei Mekka binnen
lopen en daar de profeet
ontmoeten. Demensen van Quraish raakten in paniek maar een groep
dacht toch aan een confrontatie. Toen Khalid bij deze laatstgenoemde
groep langskwam met zijn leger vermoordde hij twaalf van hen waarna
de rest vluchtte. Khalid trok daarna verder Mekka binnen totdat
hij de profeet
ontmoette bij As-safah. Toen Zubair bij Alhudjoen arriveerde plaatste
hij de banier bij de moskee Alfath, zoals dat hem was opgedragen.
Hij zette een tent op voor Oem Salamah en Maymoenah en verliet
de plaats niet totdat de profeet
arriveerde. De profeet
nam daar een rustpauze en vertrok daarna met Abu Bakr, terwijl
hij soerat "alfath" uit de Koran las, totdat hij de
gewijde moskee binnenliep omringd door Almuhadjirin en Al'ansar.
Hij raakte de 'zwarte steen' aan en liep rond de "Ka'bah"
terwijl hij op zijn kameel zat en zich niet in de staat van "moehrim"
begaf.
Rond de "Ka'bah" bevonden zich ongeveer 360 afgodsbeelden.
De profeet
gaf die een voor een een stoot met zijn stok terwijl hij zei:
"De waarheid is gekomen en de valsheid is ten onder gegaan.
Voorwaar, de valsheid gaat ten onder." Ook zei hij: "De
waarheid is gekomen en de valsheid zal zich niet herhalen en niet
terugkomen".
Het reinigen van de "Ka'bah" en vervolgens het gebed
verrichten erbinnen: Toen de profeet
klaar was met de "tawaaf" nodigde hij Othman Ibn Talhah
uit, die in het bezit was van de sleutels van de "Ka'bah".
Hij gaf de opdracht om de "Ka'bah" te openen en de afgodsbeelden
die zich daarbinnen bevonden naar buiten te halen en te vernietigen.
Ook de afbeeldingen opde muren moesten weggeveegd worden. Daarna
liep hij samen met Oussama Ibn Zaid en Bilal naar binnen. De profeet
deed de deur daarna dicht, verrichtte een gebed bestaande uit
twee "rak'ah", liep rond binnen de "Ka'bah"
en sprak de "takbier" d.w.z. "Allah is groot"
uit bij elke hoek ervan.
De profeet
deed daarna de deur open, terwijl de mensen van Quraish zich in
de gewijde moskee hadden verzameld. Hij hield een preek waarin
hij de verschillende voorschriften van de Islam duidelijk maakte
en de gebruiken van het djahilyah-tijdperk nietig verklaarde.
Daarna zei hij: ,,Oh mensen van Quraish, wat denken jullie dat
ik met jullie van plan ben?". Zij antwoordden: ,,Iets goeds,
u bent een nobele broer en de zoon van een nobele broer."
Hij zei toen: ,,Er is voor jullie geen verwijt op deze dag. Ga
je gang, jullie zijn vrij." Daarna ging hij binnen de gewijde
moskee zitten, gaf de sleutel van de "Ka'bah" terug
aan Othman Ibn Talhah en zei tegen hem: ,,Neem deze sleutel voor
eeuwig. Alleen een onrecht-doener zal het van jouw nakomelingen
afnemen."
De trouwzwering
De profeet
ging daarna naar de heuvel As-safah vanwaar hij de gewijde moskee
kon zien. Hij hield zijn handen omhoog en verrichtte een smeekbede.
Daarna ontving hij de mensen die hem trouw zworen en zich aan
de voorschriften van de Islam wilden houden. Onder hen was ook
Abu Quhafah, de vader van Abu Bakr. De profeet was erg blij met
het feit dat hij zich tot de Islam bekeerde. Daarna was het de
beurt aan de vrouwen die de profeet, Allah zegen en vrede zij
met hem, trouw zworen; dat zij geen deelgenoot aan Allah toekennen,
niet stelen, geen ontucht plegen, hun kinderen niet vermoorden,
geen leugen verzinnen over wat tussen hun handen en hun voeten
is en dat zij hem niet in het goede ongehoorzaam zijn.
Onder de mensen die de profeet
trouw zworen was ook Hind Bint U'tbah, de vrouw van Abu Sufyan.
Zij kwam gesluierd naar de profeet
uit angst dat Hamzah gewraakt zou worden, die tijdens de Uhud-strijd
vermoord werd ten gevolge van haar opdracht. Ze zei tegen de profeet
nadat zij hem trouw had gezworen: ,,Gezant van Allah, ik had altijd
niets liever dan de vernedering van uw mensen. Maar nu heb ik
niets liever dan uw mensen in alle waardigheid te zien verkeren."
,,Eveneens." antwoordde de profeet
.
Omar Ibnulkhattab zat op een plaats iets lager dan de profeet
om namens de profeet het trouw zweren van de mensen af te nemen
en hen de Islam te leren. De vrouwen deden dat mondeling zonder
een hand te geven. Sommige mensen wilden de profeet
trouwzweren en beloven te zullen immigreren, waarbij hij zei:
,,De mensen die immigreerden hadden alle baat daarbij. Er is geen
migratie na de opening van Mekka maar wel de Jihad en de intentie
daarvoor."
De mensen waarover het doodvonnis werd
uitgesproken
Sommigen onder de mensen van Quraish hadden veel gezondigd
en waren erg misdadig tegen de moslims geweest. De profeet
had hen uitgezonderd en de opdracht gegeven ze te vermoorden,
zelfs als zij zich in de beurt van de "Ka'bah" zouden
bevinden. Deze personen konden nergens meer naar toe. Zo werden
sommige onder hen vermoord, anderen hebben zich tot de Islam bekeerd.
Vier personen werden vermoord; Ibn Akhtal, Maqies Ibn Subabah,
Alharith Ibn Nawfal en een slavin van Ibn Khatl. Volgens andere
overleveringen waren het er vijf of zes.
Vier anderen zijn moslim geworden maar waren, uit angst, gevlucht
of ondergedoken. Het waren volgens de meest waarschijnlijke overleveringen:
Abdullah Ibn Sa'd, I'krimah Ibn Abu Djahl, Habar Ibn Al'aswad
en een andere slavin van Ibn Khatl. Volgens andere overleveringen
waren het er zeven. De volgende namen worden dan genoemd: Ka'b
Ibn Zuhair, Wahshi Ibn Harb en Hind Bint U'tbah.
Er waren ook personen die vluchtten of onderdoken, terwijl die
niet tot de dood veroordeeld waren zoals Safwan Ibn Umayah, Zuhair
Ibn Abi Umayah, Suhail Ibn A'mr. Zij zijn allen moslim geworden.
Het openingsgebed
De profeet
ging daarna naar het huis van Oem Hani'e, de dochter van zijn
oom Abu Talib, waar hij zich waste en het openingsgebed verrichtte.
Het gebed bestond uit acht "rak'ah". Oem Hani'e had
twee mensen in bescherming genomen die haar broer Ali Ibn Abu
Talib wilde vermoorden. Toen zij de profeet
hierover vroeg, zei hij: ,,Wie jij in bescherming neemt, geniet
ook onze bescherming."
Bilal verricht de oproep tot het gebed,
de "athaan", boven op de "Ka'bah"
Toen het tijdstip van het middaggebed "Dhohr"
aanbrak, droeg de profeet
Bilal op om de oproep tot het gebed te verrichten, waarna hij
dit boven op de "Ka'bah" deed. Dit was ook een teken
van de overheersing van de Islam, hetgeen alle blijdschap heeft
bezorgd bij de moslims en alle woede bij de afgodendienaars.
Het verblijf van de Profeet
in Mekka
Nadat de opening van Mekka voltooid was, vreesden Al'ansar
(de oor-spronkelijke bewoners van Medina) dat de profeet
zich daar zou vestigen omdat het zijn thuisland was en die van
zijn eigen stam. Toen hij dit hoorde zij hij tegen Al'ansar: ,,Ik
zoek mijn toevlucht bij Allah, dit zal niet gebeuren. De rest
van mijn leven zal ik bij jullie doorbrengen." Hierna waren
zij gerustgesteld.
De profeet
verbleef negentien dagen in Mekka. In deze periode heeft hij de
mensen de voorschriften van de Islam geleerd en de stad van de
overblijfselen van het djahiliyah-tijdperk gereinigd. Hij liet
ook een oproep doen; ,,Wie in Allah en in de laatste dag gelooft,
vernietigt elk afgodsbeeld dat men thuis heeft."
Het vernietigen van de afgodsbeelden
U'zah, Suwa'e en Munaat
De profeet
stuurde op de vijfen-twintigste van de maand Ramadan Khalid Ibn
Alwalid en dertig man naar Nakhlah om het afgodsbeeld U'zah te
vernietigen. Dit was het grootste afgodsbeeld van Quraish.
In dezelfde maand stuurde hij A'mr Ibn Al'as en twintig man om
Suwa'e te vernietigen. Dit was het afgodsbeeld van de stammen
Kalb, Khuza'ah, Ghassan, Al'aws en Al'akhazradj. A'mr kwam aan
samen met de twintig mannen bij Almushallal, waar het afgodsbeeld
zich bevond en vernietigde het.
Khalid Ibn Alwalid naar de stam Beni Djuthaimah
In de maand Shawal stuurde de profeet
Khalid Ibn Alwalid naar de stam Beni Djuthaimah om hen op te roepen
zich tot de Islam te bekeren. Hij vertrok met 350 man en vroeg ze
bij zijn aankomst om zich tot de Islam te bekeren, waarna zij weigerden.
Hij vermoordde een aantal onder hen en nam anderen als krijgsgevangenen.
Onderweg gaf hij iedereen de opdracht zijn krijgsgevangene te vermoorden,
maar een aantal mensen, waaronder Ibn Omar, weigerde dit te doen.
Na hun terugkeer hebben zij dit aan de profeet
verteld waarna hij twee keer zei: ,,Oh Allah, ik neem afstand
van deze daad van Khalid". Hij stuurde daarna Ali, moge Allah
met hem tevreden zijn, naar de stam Beni Djuthaimah met geld waarmee
Ali de schadeloosstelling van de doden betaalde en het resterende
bedrag aan hen overhandigde.
Er ontstond naar aanleiding van dit incident een ruzie tussen
Khalid en Abdurrahman Ibn A'wf. Toen de profeet
hierover werd bericht zei hij tegen Khalid: ,,Wees geduldig Khalid
en laat mijn metgezellen met rust. Bij Allah, als je de berg Uhud
van goud bezat en die als aalmoes aan de armen zou geven, dan
had je nog niet hetgeen bereikt wat zij hebben bereikt." |