De profeet
had na het sluiten van het verdrag van Alhudaibiyah geen zorgen
meer wat betreft Quraish. Na zijn terugkeer in Medina begon hij
met het versturen van brieven naar de vorsten en de emirs, waarin
hij hen tot de Islam opriep en hen wees op hun verant-woordelijkheden.
Een van de brieven zal hieronder kort worden samengevat:
De brief van de Profeet
aan de Romeinse keizer
"In de naam van Allah, de Erbarmer, de Barmhartige.
Van Mohammed, de gezant van Allah, aan Qaisar, vorst van de Romeinen.
Vrede zij met degene die de juiste leidraad volgt. Wordt moslim
dan zult u in vrede leven. Wordt moslim dan zult u dubbel beloond
worden. Als u dat weigert dan is dat dezelfde zonde zoals die
bij uw eigen volk Al'arisiyien geldt.
"Zeg: "O Lieden van de Schrift,
komt tot een gelijkluidend woord tussen ons en jullie: dat wij
niemand dan Allah aanbidden en dat wij niets naast Hem tot deelgenoot
maken en dat wij elkaar niet als heren naast Allah plaatsen."
Als zij zich dan afwenden, zegt dan: "Getuigt dat wij ons
(aan Allah) overgegeven hebben." (Surah 3: Ayah 64).
De profeet
gaf deze brief aan Dihyah Ibn Khalifah Alkalbi om het aan de vorst
van Basrah te geven, die het aan Qaisar zou overhandigen. De Romeinse
keizer was vanuit Hims lopend naar Jeruzalem gekomen als betoog
van dank aan Allah, de Verhevene, voor al het succes tegen het
Perzische leger.
Toen hij de brief ontving droeg hij zijn mensen op om een Arabier
te zoeken die de profeet
persoonlijk kende. Zij vonden Abu Sufyan in een Karavaan van Quraish
en brachten hem bij de keizer. Hij vroeg ze wie onder hen een
bloedverwant van hem was, waarna zij Abu Sufyan aanwezen. Abu
Sufyan mocht naar voren komen om de vragen van de keizer te beantwoorden.
De keizer zei: ,,Ik zal hem een paar vragen stellen over deze
man (de profeet), laat het me weten als hij niet de waarheid vertelt."
Het volgende dialoog vond plaats:
De keizer:"Wat is zijn afstamming?"
Abu Sufyan:"Hij is van goede huize."
De keizer:"Heeft iemand onder jullie zoiets eerder gezegd?"
Abu Sufyan:"Nee."
De keizer:"Zijn het de vooraanstaanden of de minderbedeelden
die hem hebben gevolgd?"
Abu Sufyan:"De minderbedeelden."
De keizer:"Nemen zijn volgelingen toe of af?"
Abu Sufyan:"Zij nemen alleen maar toe."
De keizer:"Keert iemand onder hen terug uit onvrede met zijn
religie?"
Abu Sufyan:"Nee."
De keizer:"Hebben jullie hem eerder van leugens beschuldigd
voordat hij dit heeft verklaard?"
Abu Sufyan"Nee."
De keizer:"Pleegt hij bedrog?"
Abu Sufyan:"Nee."
Abu Sufyan voegde eraan toe dat zij op dat moment een verdrag
met de profeet
hadden en dat zij benieuwd waren hoe het daarmee af zou lopen.
De keizer:"Hebben jullie dan eerder oorlog met hem gevoerd?"
Abu Sufyan:"Ja."
De keizer:"Hoe was het voeren van oorlog tegen hem?"
Abu Sufyan:"Het is afwisselend."
De keizer:"Wat draagt hij jullie dan op?"
Abu Sufyan:"Het aanbidden van Allah zonder metgezel, het
verlaten van wat de voorouders deden, het verrichten van het gebed,
de waarheid vertellen en de kuisheid."
De keizer reageerde op dit gesprek door te zeggen: ,,Je noemde
dat hij van goede huize is en dat is altijd het geval bij profeten.
Ook heb je verteld dat niemand van jullie dit eerder heeft gezegd.
Als dat wel het geval zou zijn dan had ik gedacht dat het een
man is die anderen imiteert. Jij vertelde ook dat niemand van
zijn voorouders een koning is geweest, anders was hij op zoek
naar het koningschap van zijn vader. Jullie hebben hem niet eerder
beschuldigd van leugens. Hij zou onmogelijk het liegen tegen Allah
toestaan en tegen de mensen niet. Verder zijn het altijd de minderbedeelden
die de profeten volgen en ze nemen in aantal alleen maar toe.
Jij vertelde dat hij geen bedrog pleegt en dat is een karaktertrek
van gezanten. Als je de waarheid hebt verteld dan zal hij de plek
waar ik nu sta veroveren. Ik wist dat hij zou verschijnen maar
ik had nooit gedacht dat het iemand van jullie zou zijn. Als ik
naar hem zou kunnen gaan dan zou ik hem graag willen ontmoeten.
Als ik bij hem zou zijn dan zou ik zijn voeten wassen."
Daarna vroeg hij om de brief en las deze. Daarna werden Abu Sufyan
en zijn vrienden naar buiten gestuurd. Abu Sufyan zei tegen zijn
mensen: ,,De zaak van de zoon van Abu Kabshah is groot geworden,
nu de Romeinse keizer hem vreest." Abu Sufyan wist sindsdien
dat de Islam zou heersen totdat Allah, de Verhevene, hem naar
het juiste pad zou leiden. De Romeinse keizer heeft Dihyah Alkalbi
geld en kleding geschonken. Daarna keerde hij naar Hims en nodigde
de Romeinse vooraanstaanden naar zijn paleis uit waar hij hen
toesprak: ,,Als jullie voorspoed beogen en jullie koningschap
willen behouden, dan moeten jullie deze profeet volgen."
De Romeinse vooraanstaanden wisten niet wat ze te horen kregen.
Ze reageerden woedend en wilden het paleis verlaten. Toen riep
de keizer hen terug en vertelde ze dat hij hun reacties wilde
toetsen. Zij knielden daarna neer voor hem.
Duidelijk is dat de keizer in de profeet geloofde, maar door
hebzucht van zijn koningschap geen moslim werd. Hij werd vervolgens
voor zijn eigen zonden en die van zijn volk verantwoordelijk gesteld
zoals de profeet
had gezegd.
Dihyah Alkalbi werd bij zij terugkeer, onderweg naar Medina,
tegengehouden door een groep mannen van de stam Beni Djutham en
beroofd. Toen hij in Medina aankwam vertelde hij zijn verhaal,
waarna de profeet
Zaid Ibn Harithah met 500 mannen naar deze stam stuurde. Zij vielen
hen aan en hebben de buit meegenomen waaronder duizend kamelen,
vijfduizend schapen en honderd vrouwen en kinderen.
Zaid Ibn Rifa'ah Aldjuthami was een vooraanstaande van Beni Djutham.
Hij bekeerde zich tot de Islam en vertrok daarna naar Medina,
waarna de profeet
de buit en de krijgsgevangenen teruggaf. |