Terwijl de mensen
van Quraish druk bezig waren met het voorbereiden van een wraakactie
tegen de moslims na de nederlaag in Badr, werden zij verrast door
een andere tegenslag; namelijk die van Qaradah in Nadjd. Dit leidde
tot een enorme opschudding bij Quraish maar ze zijn onmiddelijk
verder gegaan met voorbereiding en stelden de mogelijkheid voor
vrijwilligers open die tegen de moslims wilden vechten. Ook verzamelden
zij de "ahabiesh" d.w.z. "de slaven afkomstig uit
Alhabasha". Er werden dichters benoemd die de strijders moesten
aanmoedigen en motiveren. Zo hadden zij een leger bij elkaar gekregen
van drieduizend strijders, met drieduizend kamelen, tweehonderd
paarden, zevenhonderd harnassen en een groep vrouwen om de strijders
tot het strijden aan te zetten en de motivatie op een hoog peil
te houden. Abu Sufyan werd als leider aangesteld terwijl de banier
door de helden van de stam Beni Abd-dar werd gedragen. Het leger
bewoog zich richting de omgeving van Medina en belegerde een open
terrein aan de rand van de vallei Qanah in de omgeving van de
twee bergen U'nayn en Uhud. Dit vond plaats op vrijdag 6 Shawal
van het jaar 3 hijri.
De profeet
kreeg een week van tevoren het bericht te horen en had uit voorzorg
groepen van militairen gevormd die de wacht zouden houden om Medina
te beschermen. De profeet
was van plan om in Medina te blijven en de mannen bij de ingangen
van de straten de stad te laten verdedigen en de vrouwen boven
de huizen. De huichelaar Abdullah Ibn Ubay was het daar wel mee
eens, alsof hij een goede uitweg had gevonden om later niet de
schuld te krijgen thuis te zijn gebleven tijdens de oorlog. Jongeren
waren gemotiveerd en hadden echter aangedrongen om een directe
confrontatie met de vijand aan te gaan op open terrein hetgeen
de profeet
ook accepteerde waarna hij het leger in drie groepen heeft ingedeeld.
De ene groep bestond uit Almuhadjirin, een andere uit Alaws en
de derde groep uit Alkhazradj waarvan de baniers respectievelijk
werden gedragen door Mus'ab Ibn U'mayr, Usaid Ibn Hudhair en Alhabab
Ibn Almunthir. Na het namiddaggebd "al'asr" vertrok
de profeet
richting de berg Uhud. Bij Ashaykhain controleerde hij het leger
en stuurde de kinderen terug behalve Rafi'e Ibn Khadidj omdat
hij een goede boogschutter was. Samrah Ibn Djundub wilde ook blijven
en beweerde dat hij sterker was dan Rafi'e en dat hij hem op de
grond kon krijgen. Zij moesten met elkaar worstelen waarna beiden
toestemming kregen om deel te nemen aan de strijd.
De profeet
verrichtte de avondgebeden "almaghrib" en "al'isha"
in Ashaykhain en overnachtte daar. Hij stelde vijftig mannen aan
voor de bewaking van het kamp. Hij vertrok vlak voor het ochtendgebed
dat hij in Ashawt verrichtte, waar ook Abdullah Ibn Ubay zich
samen met driehonderd man terugtrok waarna het aantal strijders
aan de kant van de moslims zevenhonderd werd. Dit leidde tot verwarring
bij de leden van de stammen Beni Salamah en Beni Harithah die
zich ook wilden terugtrekken maar door Allah's wil het niet deden.
De profeet
vertrok richting de berg Uhud via een korte weg, daarmee bevond
de vijand zich aan de westelijke kant. De moslims legerden uiteindelijk
bij de vallei met hun rug naar de duinen van Uhud. De vijand bevond
zich zodoende tussen het leger van de moslims en Medina. De profeet
heeft aldaar het leger gemobiliseerd en heeft vijftig boogschutters
benoemd voor de berg U'nayn, die bekend staat als 'de berg van
de boogschutters'.
Zij waren onder leiding van Abdullah Ibn Djubair Al'ansari. De
profeet gaf hen de opdracht om de paardrijders tegen te houden
en rugdekking aan de moslims te geven en benadrukte dat zij hun
plekken niet moesten verlaten, bij verlies of overwinning van
de moslims, totdat hij de opdracht daarvoor had gegeven.
De afgodendienaars hadden ook hun leger gemobiliseerd en trokken
verder richting het slagveld waarbij de vrouwen de strijders motiveerden
en de helden tot vechten aanzetten, terwijl zij het volgende gedicht
zongen; "Als jullie aanvallen, nemen wij jullie tusen onze
armen en bedekken we de grond met kussens. Maar als jullie je
terugtrekken, dan nemen wij afscheid, wat geen liefdevol afscheid
zal zijn." De vrouwen wezen ook de dragers van de banier
op hun verantwoordelijk-heden: "Oh mensen van Beni Abd-dar
De beschermers die met alles wat scherp is zullen slaan"
Het gevecht en de dood van Hamzah
De twee legers naderden elkaar waarna Talhah Ibn Abi Talhah
Al'abdari, de banierdrager van de afgodendienaars en de dapperste
van Quraish, vroeg of iemand van de moslims tegen hem wilde vechten.
Az-zubair Ibn Al'awam is op zijn uitdaging ingegaan en viel Talhah
aan op zijn kameel, gooide hem op de grond en slachtte hem met
zijn zwaard, waarna de profeet
en de rest van de moslims de "takbier" uitten, d.w.z.
"Allah is groot".
Hierna barstte het gevecht uit op elk hoek van het slagveld en
heeft Khalid Ibn Alwalid (toen nog aan de kant van de afgodendienaars)
tevergeefs drie keer geprobeerd om de moslims vanuit achteren
aan te vallen, omdat de boogschutters hem met peilen beschoten.
De moslims hadden hun aanval geconcentreerd op elf personen die
de baniers van de afgodendienaars droegen, totdat zij hen allen
hadden vermoord. De banier bleef op de grond waarna de moslims
hun aanval op alle fronten voortzetten totdat de vijand uit elkaar
was gedreven. Hierbij hebben Abu Dudjanah en Hamzah een belangrijke
rol gespeeld. Tijdens deze vooruitgang en overwinning werd Hamzah
Ibn Abdulmuttalib vermoord (die ook als bijnaam had 'de leeuw
van Allah en Zijn gezant').
Wahshi Ibn Harb, de slaaf van Djubair Ibn Mut'im, heeft Hamzah
met een speer gedood. Zijn heer had hem de vrijheid beloofd als
hij Hamzah zou vermoorden omdat hij zijn oom in Badr had vermoord.
Wahshi heeft zich achter een steen verscholen en hield Hamzah
in de gaten. Hij wierp zijn speer richting Hamzah en trof hem
waarna Hamzah dood op de grond viel, moge Allah met hem tevreden
zijn.
De afgodendienaars werden door nog een nederlaag getroffen en
begonnen te vluchten, waarna de moslims hen achtervolgden, vermoordden
en de buit meenamen. De boogschutters op de berg hadden op dat
moment een fout begaan doordat veertig van hen hun plekken toch
hadden verlaten om wat van de buit te kunnen vergaren. Dit in
weerwil van de nadrukkelijke opdracht van de profeet
dat niet te doen. Khalid Ibn Alwalid greep toen de kans en viel
de tien boogschutters aan die op de berg waren achtergebleven
en vermoordde hen. Daarna viel hij vanuit de berg de moslims aan
van de achterkant en heeft hen omsingeld waarbij hij de rest van
de afgodendienaars bij elkaar riep. Hun banier werd toen omhoog
gedragen door een van de vrouwen waarna zij zich eromheen verzamelden.
Hierdoor bevonden de molims zich temidden van de vijandige strijders.
De aanval van de afgodendienaars op de
Profeet
en het gerucht dat hij vermoord zou zijn
De profeet
bevond zich achterin bij de moslims samen met zeven mensen van
Al'ansar en twee van Almuhadjirin.
Toen hij de paardrijders van Khalid zag aankomen riep hij zijn
metgezellen: "Hiernaartoe, dienaren van Allah". De afgodendienaars
hadden hem ook gehoord en waren in zijn buurt, waarop een groep
onder hen in de richting van hem was gegaan en de profeet zwaar
aanvielen en probeerden hem te vermoorden voordat de rest van
de moslims zich daar zou verzamelen.
De profeet
heeft toen gezegd: "Wie hen tegenhoudt heeft het paradijs".
Een man onder Al'ansar probeerde hen tegen te houden en heeft
gevochten totdat hij zelf stierf. Een andere man verdedigde toen
de profeet en werd ook vermoord. Zo ging het verder totdat ze
alle zeven waren gestorven. Toen de zevende persoon viel waren
er maar nog twee Quraishieten onder de moslims bij de profeet
; Talhah Ibn U'baidillah en Sa'd Ibn Abi Waqas. De afgodendienaars
concentreerden hun aanval op de profeet
totdat een steen hem trof op zijn wang, zodat hij op de grond
viel. Zijn rechterkaak was gebroken, zijn onderste lip en voorhoofd
raakten verwond.
Ook is de profeet
met een zwaard op zijn wang geslagen waarbij twee ringetjes van
het harnas in zijn wang terecht kwamen. De profeet
is ook met een zwaard geraakt in zijn achterhoofd waarna hij hier
een maand lang last van had. Dit alles gebeurde ondanks de enorme
verdediging van de twee Quraishieten. Sa'd Ibn Abi Waqas heeft
met pijlen geschoten waarbij de profeet
hem de pijlen aangaf. Ook heeft Talhah Ibn U'baidillah evenveel
gevochten als al de eerder genoemden en liep vijfen-dertig verwondingen
op. Hij beschermde de profeet
waarbij zijn vingers werden geraakt en hij vloekte. De profeet
zei tegen hem: ,,Als je "Bismillah" d.w.z. "In
de naam van Allah" had gezegd, dan hadden de engelen jou
verheven terwijl de mensen zouden kijken".
Tijdens deze kritische situatie zijn de engelen Jibriel en Mika?l
neergedaald en hebben zwaar gevochten en hebben zij zo de profeet
verdedigd. Daarnaast heeft een groep moslims hem hard verdedigd
waaronder Abu Bakr en Abu U'baidah Ibn Aldjarrah, moge Allah met
hen tevreden zijn. Abu Bakr liep richting de profeet om de ijzeren
ringetjes uit de wang van de profeet te verwijderen, maar Abu
U'baidah heeft aangedrongen of hij dat mocht doen. Na het verwijderen
ervan vielen twee kiezen uit zijn mond. Abu Bakr en U'baidah hebben
daarna Talhah behandeld die in de strijd gewond was geraakt.
Daarna arriveerden bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij
met hen, Abu Dudjanah, Mus'ab Ibn U'mair, Omar Ibnulkhattab, Ali
Ibn Abu Talib en anderen. Tegelijkertijd was ook een groep afgodendienaars
aangekomen die hun aanval hadden versterkt waarbij de moslims
hevig hebben moeten terugvechten, sommigen hebben zelfs pijlen
met hun lichaam tegengehouden.
De banier werd gedragen door Mus'ab Ibn U'mair, toen zijn rechterhand
werd afgehakt heeft hij de banier met zijn linkerhand verder gedragen,
daarna werd ook die afgehakt en heeft hij de banier tussen zijn
schouders en zijn nek gedragen totdat hij stierf. Zijn moordenaar
Abudullah Ibn Qum'ah dacht toen dat hij de profeet
had vermoord omdat Mus'ab nogal op de profeet leek. Ibn Qum'ah
begon te roepen dat hij Mohammed had vermoord, waarna het bericht
al snel rondging. Als gevolg hiervan nam de hevigheid van de aanval
af omdat de afgodendienaars immers dachten dat zij reeds hun doel
hadden bereikt.
De reactie van de moslims na de omsingeling
Toen de moslims geconfronteerd werden met de omsingeling
raakten zij in paniek en konden geen eenduidig standpunt innemen.
Sommigen onder hen vluchtten richting Medina, anderen richting
Uhud, naar het kamp, en weer anderen waren naar de profeet
gegaan om hem te verdedigen zoals al eerder genoemd is. Het merendeel
van de moslims was omsingeld en heeft vanuit diverse posities
teruggevochten. Door gebrek aan leiding zijn ze echter in paniek
geraakt en is zelfs Alyaman, vader van Huthaifah, per ongeluk
door moslims zelf vermoord. Toen zij het bericht van het overlijden
van de profeet
hoorden kon een groep zijn verstand niet langer bij de strijd
houden en zijn wanhopig geraakt en gaven het gevecht op. Anderen
zijn juist heviger gaan vechten en riepen: ,,Laat ons sterven
voor het doel waarvoor de profeet
ook is gestorven".
Tijdens deze situatie zag Ka'b Ibn Malik de profeet
in hun richting aankomen en herkende hem omdat zijn hoofd bedekt
was met een helm. Ka'b riep met een luide stem: 'O moslims, wees
verheugd. Daar komt de profeet
aan", waarna de moslims zich bij hem terugtrokken totdat
ongeveer dertig mannen bij hem waren verzameld. Daarna wist hij
met deze groep door de afgoden-dienaars heen, zijn omsingelde
leger te redden en hebben ze zich later teruggetrokken in de bergen.
De afgodendienaars probeerden het terug-trekken tegen te houden
maar ze mislukten in hun poging, waarbij twee van hen zelfs de
dood vonden. Door dit wijze plan waren de moslims gered, nadat
zij een hoge prijs hadden betaald mede voor de bovenvermelde fout
die de boogschutters hadden begaan, door de orders van de profeet
niet te volgen.
Na het terugtrekken naar de berg
Nadat de moslims uit de omsingeling wisten te ontsnappen
vonden een paar individuele schermutselingen plaats tussen sommigen
van hen en van de afgodendienaars die een totale confrontatie
niet durfden aan te gaan; dit vanwege het feit dat de moslims
zich goed in de bergen hadden verborgen. De afgodendienaars zijn
een poosje op het slagveld rond blijven hangen waarbij zij de
lijken verminkten, door middel van de oren, neuzen en geslachtsdelen
eraf te snijden en de buiken open te snijden. Hind Bint U'tbah
heeft daarbij de buik van Hamzah opengesneden en zijn lever eruit
gehaald, zij probeerde een stuk daarvan te slikken maar spoog
het weer uit en maakte van de oren en neuzen een ketting. Ubay
Ibn Khalaf kwam richting de moslims bij de berg en beweerde dat
hij de profeet
zou vermoorden waarna de profeet een speer in zijn richting gooide
en hem trof. Hij viel van zijn paard, keerde met spoed terug maar
overleed ten gevolge van deze verwonding toen hij in Sirf was
in de buurt van Mekka.
Daarna kwam er een groep afgodendienaars onder leiding van Abu
Sufyan en Khalid Ibn Alwalid en besteeg de berg, waarna Omar Ibnulkhattab
samen met een groep van Almuhadjirin hen van verder beklimmen
van de berg hebben tegengehouden. Volgens sommige overleveringen
heeft Sa'd Ibn Abi Waqas, moge Allah met hem tevreden zijn, drie
van hen gedood.
In deze strijd vielen onder de afgodendienaars 22 doden en onder
de moslims 70; 41 van Alkhazradj, 24 van Al'aws, 4 van Almuhadjirin
en een jood. Ook wordt er overgeleverd dat er onder de afgodendienaars
37 doden waren.
Na de mislukte poging van Abu Sufyan en Khalid Ibn Alwalid, begonnen
de afgodendienaars zich voor te bereiden om terug te keren naar
Mekka. De profeet
had intussen zijn rust kunnen vinden in de bergen. Ali Ibn Abu
Talib had hem wat water gebracht dat hij niet wilde drinken maar
wel zijn gezicht mee wilde wassen en de rest over zijn hoofd wilde
schenken. Toen begon de wond te bloeden totdat Fatima, moge Allah
met haar tevreden zijn, een stuk kleed brandde en op de wond plaatste.
Daarna bracht Mohammed Ibn Maslamah water naar de profeet
waarvan deze wel dronk en een smeekbede voor Ibn Maslamah verrichtte.
De profeet
verrichtte zittend het middaggebed en ook de moslims achter hem.
Een aantal vrouwen waaronder A?cha, Oum Ayman, Oum Salim
en Oum Sulait vulden de kannen met water en gaven de gewonden
te drinken, moge Allah met hen allen tevreden zijn.
De beslissing na het voeren van een dialoog
Toen de afgodendienaars zich gereed maakten om terug te
keren, besteeg Abu Sufyan de berg en riep: ,,Bevindt Mohammed
zich bij jullie?" Zij antwoordden echter niet. Daarna riep
hij: ,,Bevindt zich bij jullie Ibn Abu Quhafa of Omar Ibnulkhattab?"
Maar zij gaven hem geen antwoord omdat de profeet
hen dat had afgeraden. Abu Sufyan zei toen: ,,Van deze zijn we
dan tenminste af". Omar kon zich niet langer inhouden en
zei: ,,O vijand van Allah, degenen die jij noemde leven nog allemaal.
Allah zorgt dat hetgeen wat jou benadeelt blijft bestaan".
Abu Sufyan reageerde toen lakoniek en vertelde dat het hem niet
kon benadelen. Hij voegde eraan toe: ,,Verheven is Hubal".
De profeet
heeft zijn metgezellen geleerd om hierop te zeggen: ,,Allah is
verhevener". Abu Sufyan zei daarna: ,,Wij hebben Al'uzza
en jullie niet". De profeet
leerde zijn metgezellen weer het antwoord hierop, dat luidt: ,,Allah
is onze beschermer en jullie hebben geen beschermer". Abu
Sufyan zei toen: ,,Goed gedaan, deze dag was een vergelding voor
Badr, de oorlog is afwisselend".
Omar antwoordde hem: ,,Dat is geen goede vergelijking, onze doden
komen in het paradijs terecht maar die van jullie komen in de
hel". Abu Sufyan zei: ,,Als het waar is wat jullie beweren,
dan is het afgelopen met ons". Hij vroeg Omar om te vertellen
of zij de profeet
hadden vermoord, waarna Omar zei: ,,Nee, hij zit nu naar jou te
luisteren". Abu Sufyan zei tegen Omar: ,,Jij bent wat mij
betreft betrouwbaarder dan Ibn Qum'ah", en voegde eraan toe:
,,Wij hebben volgend jaar nog in Badr een afspraak", waarna
de profeet
iemand van zijn metgezellen opdroeg dat te bevestigen.
De terugtocht van de afgodendienaars, het
bijstaan van de gewonden en het opbergen van de martelaars
Abu Sufyan keerde daarna terug naar zijn leger en zij begonnen zich
klaar te maken voor hun vertrek. Zij stapten op hun kamelen en voerden
de paarden mee. Dit was een teken van het definitieve vertrek richting
Mekka. Niets kon de afgodendienaars tegenhouden Medina binnen te
dringen, maar Allah liet hen afzien van hun plannen. Hij, de Verhevene,
die iemand afstand kan laten doen van zijn eigen hart.
De moslims zijn daarna het slachtveld opgegaan op zoek naar over
levenden en martelaars. Sommigen hadden een aantal martelaars
naar Medina vervoerd. Maar de profeet
droeg hen op de lichamen naar de strijdplaats terug te brengen
en hen aldaar te begraven met hun kleding zonder rituele wassing
en zonder het gebed voor de doden. Zij hebben soms twee of drie
lichamen in ??n graf geplaatst en ook zijn er twee
lichamen in een kleed gerold met "al'ithkhar" (een plantensoort)
ertussen. Ook is degene die het meest van de Koran kende, aan
de openingskant van het graf gelegd. De profeet
heeft toen gezegd:,,Ik ben in het hiernamaals een getuige voor
hen".
Zij vonden de kist waar het lichaam van Hanthalah Ibn Abi A'amir
zich bevonden waar druppels water uitkwamen. De profeet
zei toen: ,,De engelen zijn hem nu aan het wassen". Zijn
verhaal is als volgt: toen deze oorlog uitbrak was hij bij zijn
vrouw waarmee hij pas getrouwd was. Hij hoorde de roepende man
die het aanbreken van de strijd verklaarde en is onmiddelijk naar
het slagveld vertrokken; dit zonder de rituele wassing te verrichten.
Hij vocht net zolang totdat hij werd vermoord. Daarom hadden de
engelen hem op dat moment gewassen.
Voor Hamzah moest als doodskleed een kledingstuk worden gebruikt
dat te kort voor zijn gehele lichaam was, waarna zijn benen met
"Al'ithkhar" (een plantensoort) werden bedekt, hetgeen
ook met Mus'ab Ibn U'mair werd gedaan.
De terugkeer naar Medina
Nadat de profeet
en de moslims klaar waren met het opbergen van de lichamen van
de martelaars en het verrichten van de smeekbeden voor hen, keerden
zij terug naar Medina. Enkele vrouwen, waarvan de familieleden
vermoord waren, gingen de straat op om de profeet te ontvangen.
Hij sprak met ze en heeft hen gecondoleerd. Een andere vrouw uit
Beni Dinar verloor in deze strijd haar man, broer en vader. Toen
de mensen haar condoleerden vroeg zij naar de profeet
waarna zij te horen kreeg dat het goed met hem ging. Zij hebben
hem aangewezen aan haar, toen zij hem zag heeft zij gezegd: ,,Elke
beproeving is, na U te hebben gezien, beperkt".
De moslims overnachtten in een noodtoestand, zij bewaakten Medina
en de profeet
terwijl zij vermoeid waren, gewond en droevig. De profeet
vond het noodzakelijk om de bewegingen van de vijand te volgen
en als het nodig was hen te lijf gaan op het strijdveld, in het
geval de vijand naar Medina probeerde terug te keren. |