Vele veldtochten
zouden er plaats vinden. Hiervan zal ik slechts 2 beschrijven,
namelijk de strijd van Badr en de slag van Oehoed. Te beginnen
met de strijd van Badr. Dit was de eerste beslissende strijd tussen
Quraish en de moslims. De aanleiding hiervoor was dat de profeet
de karavaan in de gaten hield, die hem eerder was ontsnapt in
Thil'ashirah. Hij zond twee mannen naar Alhawra' om het bericht
van de karavaan over te brengen. Zij zagen daar de karavaan voorbij
gaan en vertrokken onmiddellijk richting Medina.
De profeet
benoemde 313 tot 317 man voor deelname aan deze strijd. Minstens
82 waren er van almuhadjirin, 61 van al'aws en 170 van alkhazradj.
Zij waren echter niet goed uitgerust voor de strijd en hadden
alleen maar wat paarden en zeventig kamelen.
De profeet
heeft een witte banier vast- gebonden en gaf hem aan Mus'ab Ibn
U'mayr. Ali Ibn Abu Talib droeg de banier van almuhadjirin en
Sa'd Ibn Mu'ath die van al'ansar. De profeet
droeg de bestuurstaken van Medina over aan Ibn Oum Maktoem en
stuurde later Abu Lubabah Ibn Abd-almunthir om hem te vervangen.
De profeet
vertrok toen vanuit Medina richting Badr; een plaats die omringd
is door hoge bergen op 155 kilometer afstand van Medina. Er waren
maar drie wegen die naar deze plaats leiden; een aan het zuiden
"al'adwah alquswah", een aan het noorden "al'adwah
ad-dunyah" en een weg aan het oosten die de bewoners van
Medina gebruikten. Deze oostelijke weg was ook de hoofdweg voor
karvanen tussen Mekka en het Shaam-gebied. De karavanen stopten
daar uren en soms dagen lang omdat er zich rustplaatsen, putten
en palmbomen bevonden. Het was daarom voor de moslims gemakkelijk
om het terrein af te sluiten zodra de karavaan zich daar binnen
bevond en dan was de tegenpartij wel gedwongen zich over te geven.
Om deze strategie te kunnen uitvoeren, mocht niemand ervan op
de hoogte zijn dat er moslims richting Badr zouden vertrekken.
Daarom nam de profeet
een ander weg naar Badr dan de gebruikelijke en ging steeds langzamer
bij het benaderen van Badr. De karavaan van Quraish bestond uit
duizend kamelen en een vermogen van minstens vijftigduizend dinar
en stond onder leiding van Abu Sufyan die vergezeld was van maar
veertig man. Abu Sufyan was een en al waakzaamheid, hij vroeg
een ieder die hij tegenkwam over de bewegingen van de moslims.
Toen hij Badr naderde kreeg hij te horen dat de moslims uit Medina
waren vertrokken, waarna hij de karavaan heeft omgeleid naar het
westen richting de kust. Hij huurde een man in die de afgodendienaars
in Mekka zou inlichten over het vertrek van de moslims uit Medina.
Toen zij de waarschuwing dan ook kregen hebben zij zich onmiddelijk
goed voorbereid en hebben het grootschalig aangepakt, zodat niemand
van hun vooraanstaanden achterbleef behalve Abu Lahab. Ook verzamelden
zij de omringende stammen, van de stammen die tot Quraish behoorden
bleef alleen Banu U'day achter.
Toen het leger van Quraish Aldjuhfah bereikte, hadden zij het
bericht van Abu Sufyan al ontvangen waarin hij hen vertelde dat
hij de karavaan had omgeleid en hen vroeg om terug te keren naar
Mekka. De mensen van Quraish begonnen namelijk naar huis te verlangen,
maar Abu Djahl weigerde dat uit arrogantie en dus gingen zij door.
Een uitzondering was de stam Banu Zahrah waarvan driehonderd man
aanwezig waren, zij keerden terug naar Mekka en volgden hiermee
het advies van hun hoofd Alakhnas Ibn Shariq At-thaqafi. De overige
duizend mannen liepen door tot "al'udwah alquswah" nabij
Badr bij een terrein achter de bergen rondom Badr.
De profeet
wist van het vertrek van de mensen uit Mekka toen hij onderweg
was. Hij vroeg de moslims om advies waarna Abu Bakr en Omar met
elkaar spraken en zich positief opstelden ten opzichte van de
confrontatie met de afgodendienaars. Daarna sprak Almiqdad: ,,O
gezant van Allah, wij zullen niet hetzelfde zeggen wat de Isra?liers
tegen Mousa (Mozes) hebben gezegd:
"Gaat u maar en uw Heer, en vecht met
u twee?n, voorwaar, wij zullen hier blijven zitten"(Surah
5: Ayah 24).
Integendeel, wij zullen vechten, aan uw rechter- en linkerhand,
van voren en van achteren. De profeet
was erg verheugd toen hij dit allemaal hoorde en vroeg de mensen
nogmaals om advies waarna Sa'd Ibn Mu'ath, het hoofd van Al'ansar,
het volgende zei: ,,O gezant van Allah, als u wenst met ons deze
zee over te steken en u dat ook daadwerkelijk doet, dan zullen
wij u volgen zonder dat een man van ons achter blijft en wij hebben
het liever vandaag dan morgen dat u met ons de vijand te lijf
gaat. Wij volharden tijdens de oorlog en maken ons beloftes waar
tijdens het gevecht. Wij hopen dat Allah, de Verhevene, ons in
de staat stelt u tevreden te maken". Sa'd zei verder ook:
,,Zelfs als u deze kamelen tot Bark Alghamad laat gaan, dan nog
zullen wij u volgen". De profeet
reageerde vrolijk en zei: ,,Ruk op en wees verheugd want Allah,
de Verhevene, heeft mij ??n der partijen beloofd.
Bij Allah, ik kan nu al de plekken zien waar zij te gronde zullen
gaan".
De profeet
rukte daarna verder op richting Badr, dat hij op dezelfde nacht
nog bereikte. Ook de afgoden- dienaars kwamen daar op diezelfde
nacht aan. De profeet stopte bij Al'adwah Ad-dunyah; de zuidelijke
kant van Badr. Alhabab Ibn Almunthir adviseerde echter de profeet
om verder op te trekken tot bij het water, wat tevens de dichtst
mogelijke positie bij de vijand was. Op deze manier zouden de
moslims in staat zijn de vijand het water te ontnemen door putten
te graven waar al het water zich in zou verzamelen. De profeet
heeft dit ook zo gedaan.
De moslims bouwden een hut voor de profeet
waar vandaan hij de leiding gaf. Zij benoemden een aantal jongeren
onder leiding van Sa'd Ibn Mu'ath om de profeet te beschermen.
Daarna heeft de profeet
het leger bij elkaar gebracht en liep hij rond over het strijdveld
waarbij hij de plekken aanwees waar sommige afgodendienaars de
volgende ochtend zouden omkomen. De profeet
heeft de hele nacht door het gebed verricht en de moslims konden
in alle rust en zelf-vertrouwen die nacht slapen.
Allah, de Verhevene, heeft die nacht regen laten vallen zoals
Hij in de Koran zegt:
"(Gedenkt) toen Hij jullie met
slaap bedekte, als middel ter beveiliging van Hem en Hij deed
uit de hemel water op jullie neerdalen om jullie daarmee te reinigen
en om de plaag van de Satan van jullie weg te nemen en om jullie
harten te versterken en om jullie hielen te verstevigen"
(Surah 8: Ayah 11).
De volgende ochtend, vrijdag 17 Ramadan van het jaar 2 hijri,
ontmoetten de partijen elkaar. De profeet
riep Allah aan:
"O Allah, de mensen van Quraish zijn
aangekomen, met hun trots en hun paarderijders, dagen zij U uit
en vinden dat Uw gezant onwaarheden verteld. O Allah, Uw zegen
die U mij heeft belooft. O Allah, bezorg hen deze ochtend een
nederlaag".
De profeet
heeft de rijen rechtgetrokken en gaf de mensen de opdracht om
niet zelf met het gevecht te beginnen voordat zij van hem de opdracht
daarvoor zouden krijgen. Hij zei: ,,Als zij jullie naderen, dan
gooien jullie naar hen met pijlen en wees snel met het verwisselen
van de pijlen en trek pas jullie zwaarden als zij jullie aanvallen.
De profeet
keerde daarna samen met Abu Bakr terug naar zijn plaats waar hij
Allah, de Verhevene, aanriep en smeekbeden verrichtte. Hij zei
onder andere: ,,O Allah, als U deze groep laat vallen zal U nooit
meer aanbeden worden. O Allah, als U het wilt zal U nooit meer
aanbeden worden"." De profeet ging door met het verrichten
van smeekbeden totdat zijn kleed van zijn schouders viel waarna
Abu Bakr het teruglegde en tegen hem zei: ,,Gezant van Allah,
zo is het genoeg. U heeft genoeg aangedrongen bij uw Heer".
Onder de afgodendienaars deed Abu Djahl de opening waarbij hij
zei: ,,O Allah, hij (d.i. de profeet) heeft onze relaties met
bloedverwanten verbroken en bracht ons wat wij nooit hebben gekend.
Bezorgt U hem daarom een nederlaag. O Allah, geef Uw overwinning
aan degene die U het meest lief heeft onder ons".
Het gevecht
Daarna kwamen de beste drie strijders onder de afgodendienaars
naar voren; U'tbah en Shaybah, de zonen van Rabi'ah, en Alwalid
Ibn U'tbah. Zij daagden de moslims uit waarna drie jonge mannen
van Al'ansar naar voren liepen. Zij vroegen om met bloedverwanten
van hen te vechten (in dit geval: moslims die oorspronkelijk uit
Mekka kwamen), daarna liepen U'baidah Ibn Alharith, Hamzah en
Ali naar voren waarna Hamzah Shaybah heeft vermoord en Ali Alwalid
vermoorde, terwijl U'baidah en U'tbah beiden zwaar gewond raakten.
Daarop hebben Ali en Hamzah U'tbah vermoord en droegen U'baidah
weg nadat zijn been afgehakt was. Hij overleed vier of vijf dagen
later in As-safraa' onderweg naar Medina.
De afgodendienaars reageerden wild na deze gevechten en vielen
de moslims zwaar aan en zij vochten hard. De moslims bleven in
hun positie en vochten terug terwijl ze Allah gedachten.
De profeet
viel eventjes in slaap, werd daarna wakker en zei tegen Abu Bakr:
,,Wees verheugd. Allah's overwinning is nabij gekomen. Daar heb
je de engel Jibriel boven zijn paard'. Allah, de Verhevene, had
de moslims in deze strijd gesteund door middel van duizend engelen
die ook deelnamen aan de strijd.
De profeet
liep het strijdveld op terwijl hij uit de Koran las:
"De groep zal verslagen worden en zij
zullen vluchten".
Hij pakte een handvol aarde van de grond en gooide daarmee naar
de afgodendienaars waarna een ieder onder hen daarvan wat in zijn
ogen en in zijn neus kreeg. Allah, de Verhevene, verteld hierover:"?en
het was niet jij (O Mohammed) die wierp toen jij wierp, maar het
was Allah die wierp".
De profeet
gaf daarna de opdracht aan de moslims de afgodendienaars aan te
vallen en zei: ,,Ruk op". Hij moedigde hen aan om te vechten
waarna zij heel gemotiveerd de strijd verder voerden.
De aanwezigheid van de profeet en zijn deelname aan de strijd
gaf hen meer zekerheid en motivatie. Zij vochten terug en dreven
zo de afgodendienaars uit elkaar. Zij werden gesteund door de
engelen die de hoofden van de afgodendienaars eraf sloegen. Zo
werd het hoofd of de arm van iemand eraf gehakt zonder dat men
kon zien wie het deed. De afgodendienaars verloren de strijd en
begonnen te vluchten waarna de moslims hen achtervolgden. Een
aantal van hen werd vermoord en anderen werden gevangen genomen.
Iblies (de Satan) heeft ook de strijd bijgewoond in de hoedanigheid
van Suraqah Ibn Malik Ibn Dja'sham, om de afgodendienaars bij
te staan in hun strijd tegen de moslims. Toen hij echter zag wat
de engelen allemaal deden ter ondersteuning van de moslims raakte
hij moedeloos en vluchtte hij naar de rode zee waar hij zich inwierp.
De dood van Abu Djahl
Abu Djahl bevond zich middenin een groep die hem afgeschermd
had met zwaarden en speren. Aan de kant van de moslims bevonden
zich twee jonge mannen van Al'ansar die naast Abdurrahman Ibn
A'wf vochten waarbij ??n van de twee jonge mannen
Abdurrahman vroeg om hem Abu Djahl aan te wijzen. Hij zei tegen
Abdurrahman: ,,Ik hoorde dat hij de profeet
beledigde. Als ik hem zie dan verlaat ik hem pas als een van ons
dood is". De andere jonge man zei ook hetzelfde.
Toen de strijd oplaaide zag Abdurrahman Abu Djahl en heeft hen
hem aangewezen, waarna zij hem snel met hun zwaarden aanvielen
totdat zij hem vermoordden. De een raakte hem in zijn been en
de ander verwonde hem zwaar, zij lieten hem achter en zijn naar
de profeet
gegaan om het hem te vertellen. De profeet
keek naar hun zwaarden en zei: ,,Jullie beiden hebben hem vermoord".
Deze twee jonge mannen waren Mu'ath en Ma'uth, de zonen van A'frae'.
Ma'uth stierf als martelaar tijdens deze veldslag maar Mu'ath
leefde tot de tijd van de kalief Othman. De profeet
gaf hem de nalatenschap van Abu Djahl. Na het verloop van het
gevecht vertrok een aantal mensen op zoek naar Abu Djahl waarna
Abdullah Ibn Mas'ud hem vond toen hij aan het sterven was.
Abdullah legde zijn voet op zijn hals en pakte hem bij zijn baard
om zijn hoofd eraf te snijden en zei tegen hem: ,,O vijand van
Allah, dit is je vernedering". Abu Djahl zei: ,,Hoezo mijn
vernedering? Nu dat ik sterf, ben ik een makkelijk prooi voor
jullie geworden. Was het maar een ander die mij zal vermoorden".
Hij vroeg Abdullah vervolgens wie de strijd had gewonnen waarna
Abdullah hem vertelde dat Allah en Zijn gezant de strijd hadden
gewonnen. Abdullah Ibn Mas'ud sneed zijn hoofd eraf en bracht
die bij de profeet
. Hij zei toen: ,,Allah is groot, lof aan Allah die Zijn belofte
waar heeft gemaakt, Zijn dienaar heeft gesteund en de vijand een
nederlaag heeft bezorgd". De profeet
omschreef Abu Djahl als 'De Farao van deze natie'.
De dag van de onderscheiding
Deze veldtocht was een strijd tussen het geloof en het
ongeloof waarin de ene man tegen zijn oom en vader vocht en de
andere tegen zijn zoon en broer. Omar Ibnulkhattab vermoordde
zijn oom Al'as ibn Hisham terwijl Abu Bakr tegen zijn zoon Abdurrahman
vocht. Ook namen de moslims Al'abbas, de oom van de profeet
als krijgsgevangene.
Hierdoor werd de bloedverwantschap verbroken en heeft Allah, de
Verhevene, het geloof boven het ongeloof gesteld en daarmee een
onderscheid gemaakt tussen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid.
Vandaar dat deze dag 'de dag van de onderscheiding' is genoemd;
de dag van de Badr-strijd op de zevende van de maand Ramadan.
De doden aan beide kanten
Aan de moslim-zijde zijn veertien mannen gedood; zes van Almuhadjirin
en acht van Al'ansar. Zij werden op het terrein van Badr begraven
en hun begraafplaatsen zijn bekend tot op de dag van vandaag.
Aan de kant van de afgodendienaars vielen zeventig doden en zijn
zeventig anderen als krijgsgevangenen genomen waarvan de meesten
vooraanstaanden waren. Vierentwintig lijken werden in een put
in de buurt van Badr gegooid, genaamd "alqalieb".
De profeet
verbleef daarna drie dagen in Badr. Bij zijn terugkeer kwam hij
langs de put waarin de lijken waren gegooid en begon de vermoorde
afgodendienaars bij hun namen te roepen waarbij hij zei: ,,Hadden
jullie maar aan Allah en Zijn gezant gehoorzaamd. Wat onze Heer
ons beloofde is waarlijk gebleken, hebben jullie dat soms ook?".
Omar zei tegen de profeet
: ,,Gezant van Allah, spreekt u lichamen zonder zielen aan"
waarna de profeet
zei: ,,Zij kunnen mij even goed horen als jullie, alleen kunnen
zij niet antwoorden".
Het bericht van de strijd in Mekka en Medina
Het bericht van de nederlaag kwam aan in Mekka toen de gevluchte
afgodendienaars daar aankwamen. Allah, de Verhevene, heeft hen vernederd
en een nederlaag bezorgd. De afgodendienaars hebben zich verplicht
niet te huilen of te jammeren over hun doden. Onder de doden aan
de kant van de afgodendienaars waren drie zonen van Al'aswad Ibn
Almutalib. Hij had de neiging om te jammeren en hoorde een vrouw
die rouwde, waarna hij dacht dat er toestemming was om dat te doen.
Hij stuurde zijn slaaf om dat na te trekken waarna deze hem berichtte
dat zij jammerde om een verdwaalde kameel van haar. Hij kon zich
niet inhouden en zei in een gedicht: "Zij jammert om haar vermiste
kameel en doet 's nachts geen oog dicht. Zij hoort niet om Bakr
te jammeren, maar om Badr waar men tekort heeft geschoten."
De profeet
stuurde naar de bewoners van Medina twee mannen om het goede bericht
aan te kondigen; Abdullah Ibn Rawahah naar het noordelijke deel
van Medina enZaid Ibn Harithah naar het zuidelijke deel. De Joden
hadden in Medina al allerlei leugens en propaganda verspreid,
maar toen het bericht van overwinning kwam verheugden de mensen
zich en was hun blijdschap groot. De loftuitingen en het gedenken
van Allah waren overal te horen. De moslims gingen de straat op
langs de weg van Badr om de profeet
te feliciteren.
De aankomst van de Profeet
in Medina
Na de overwinning en de zegening van Allah, de Verhevene, vertrok
de profeet
richting Medina met de buit en de krijgsgevangenen. Toen hij de
plaats Safra'e naderde, werd de verordening omtrent het delen van
de buit geopenbaard waarna hij een vijfde deel ervan nam en de rest
gelijkwaardig tussen de strijdkrachten verdeelde. Toen hij in Safra'e
aankwam gaf hij de opdracht om An-nadr Ibn Alharith te doden waarna
Ali Ibn Abu Talib hem heeft onthoofd.
Toen de profeet
in I'rq At-thibyah arriveerde gaf hij weer opdracht om U'qbah
ibn Abi Mu'it te doden waarna A'sim Ibn Thabit of Ali Ibn Abu
Talib hem onthoofde.
De moslims die de profeet
gingen feliciteren hebben hem buiten de stad bij Rawhae' welkom
geheten en zijn meegelopen naar Medina. Hij kwam als overwinnaar
binnen waardoor de vijand zelfs bang werd. Veel mensen hebben
zich hierna tot de Islam bekeerd en de huichelaar Abdullah Ibn
Ubay en zijn kameraden deden alsof zij moslim waren.
De krijgsgevangenen
Nadat de profeet
de tijd en de nodige rust had genomen, won hij het advies van zijn
metgezellen in, omtrent de krijgsgevangenen. Abu Bakr adviseerde
hem schadeloosstelling voor hen te vragen terwijl Omar adviseerde
om hen te doden. De profeet
besloot het advies van Abu Bakr te volgen en uiteindelijk varieerde
de schadeloosstelling van duizend tot vierduizend dirham. Wie onder
de krijgsgevangenen kon schrijven en lezen leerde dit aan tien kinderen
onder de moslims i.p.v. dat een schadeloosstelling voor hem betaald
moest worden. De profeet
liet ook sommigen vrij zonder dat zij een schadeloosstelling behoefden
te betalen.
Onder de krijgsgevangenen zat ook Abul'as, de man van Zainab,
de dochter van de profeet
. Om haar man vrij te kopen stuurde zij haar geld en een ketting
die zij van Khadija kreeg bij haar huwelijk. Toen de profeet
het zag kreeg hij mededogen met haar en vroeg zijn metgezellen
om toestemming of hij Abul'as zonder het betalen van een schadeloosstelling
in vrijheid zou stellen. Zij stemden hiermee in. De profeet
legde hem wel op dat hij Zainab haar gang moest laten gaan zodat
zij naarMedina kon immigreren. Hij hield zich ook aan deze afspraak.
Het overlijden van de dochter van de
Profeet
Ruqayah en het huwelijk van Othman met zijn andere dochter Oem
Kalthoem
Ruqayah was erg ziek toen de profeet
naar Badr vertrok. Zij was getrouwd met Othman Ibn A'ffan, moge
Allah met hem tevreden zijn. De profeet
droeg hem toen op om bij haar te blijven om haar te verzorgen
zodat hij dezelfde beloning van Allah zou krijgen als degenen
die deel zouden nemen aan de strijd in Badr en ook zijn deel van
de buit. Ook Oussama Ibn Zaid moest haar verzorgen. Hij zei: ,,Wij
kregen het bericht te horen (van de overwinning) toen wij klaar
waren met het begraven van Ruqayah".
Later heeft de profeet
zijn andere dochter Oum Kalthoem aan Othman Ibn A'ffan gehuwd.
Vandaar dat Othman "thun-noerayn" wordt genoemd, dat
betekent 'de houder van twee lichten'. Zij overleed in de maand
Sha'ban van het jaar 9 hijri en werd in de Baqi'e begraven.
De afgodendienaars reageerden bedroefd nadat Allah, de Verhevene,
Zijn profeet en de rest van de moslims de overwinning had geschonken.
Zij begonnen valstrikken te verzinnen waarmee zij de moslims zouden
benadelen en zo ook wraak konden nemen. Maar Allah, de Verhevene,
heeft hun pogingen verijdeld en steunde de moslims door middel
van Zijn gunst.
De leden van de stam Beni Salim hebben zich, een week na de terugkeer
van de moslims van de Badr-strijd, verzameld om Medina aan te
vallen. Dit vond waarschijnlijk plaats in de maand Muharram van
het jaar 3 hijri. De moslims hebben hen naar aanleiding hiervan
aangevallen, hebben de buit meegenomen en zijn veilig teruggekeerd
naar Medina. Daarna hebben U'mayr Ibn Wahb en Safwan Ibn Umayah
een samenzwering beraamd om de profeet
te vermoorden. U'mayr kwam met dit doel speciaal naar Medina.
De profeet
liet hem arresteren en vertelde hem vervolgens dat hij op de hoogte
is van zijn plannen waarna U'mayr zich tot de Islam bekeerde. |