Valstrikken
van Quraish
De profeet
hield zich bezig met het regelen van allerlei zaken in Medina
met de bedoeling samen met de rest van de moslims een veilig leven
te kunnen beginnen en hun religie uit te oefenen, zonder tegenwerkingen
of provocaties van anderen. Terwijl hij hiermee bezig was werd
hij verrast door valstrikken van de kant van Quraish die zich
als doel hadden gesteld om de moslims uit te roeien.
Zij schreven onder andere naar de afgodendienaars van Medina en
zetten hen aan tot het voeren van oorlog tegen de moslims en om
hen eruit te zetten. Zij bedreigden hen met de dood en verkrachting
van hun vrouwen, als zij dat niet zouden doen. De afgodendienaars
van Medina hadden het ook bijna gedaan, als de profeet
hen niet had aangesproken en het hen sterk had afgeraden. Zij
zagen toen van hun plannen af.
Ook is Sa'd Ibn Mu'ath, moge Allah met hem tevreden zijn, slecht
behandeld toen hij naar Mekka ging om de "oemrah" te
verrichten. Hij liep rondom de Ka'bah samen met Abu Safwan Oemayah
Ibn Khalaf en zij kwamen Abu Djahl tegen. Toen hij Sa'd herkende,
zei hij dreigend tegen hem: "Loop jij hier veilig rond de
Ka'bah, terwijl jullie de bekorenen asiel hebben verleend? Bij
Allah, als je niet samen met Abu Safwan was, dan was je niet veilig
teruggekeerd naar je eigen familie". Dit was een duidelijke
afwijzing van de moslims in de buurt van de gewijde moskee en
een directe bedreiging met de dood als zij zich toch in het gebied
van Quraish zouden begeven.
De mensen van Quraish hadden contacten met de joden in Medina.
Zij waren zoals slangen in hun omgang, hetgeen ook in de Indjiel
staat. Zij deden er namelijk alles aan om vijandigheid en haat
op te wekken tussen de stammen Al'aws en Alkhazradj.
Zodoende bestond er zowel intern als extern gevaar voor de moslims.
Het liep zelfs zover op dat de metgezellen van de profeet
gewapend gingen slapen. Zij beschermden ook de profeet
totdat het volgende uit de Koran werd geopenbaard:
"...en Allah zal jou tegen de
mensen beschermen" (Surah 5: Ayah 67).
Toen vertelde de profeet
zijn metgezellen dat dit niet meer nodig was omdat hij de bescherming
van Allah genoot.
Het voeren van een oorlog wordt geoorloofd
In deze gevaarlijke omstandigheden gaf Allah, de Verhevene, toestemming
om oorlog te voeren tegen de mensen van Quraish. Deze toestemming
is door de zich veranderende omstandigheden in een plicht veranderd.
Niet alleen tegen Quraish maar ook tegen anderen. |