Onder deze omstandigheden
vertrok de profeet
naar Ta?f in de hoop dat de mensen daar zijn boodschap zouden
aanvaarden of dat zij hem zouden opvangen en steunen. Hij vertrok
lopend samen met zijn slaaf Zaid Ibn Haarithah. De profeet, verkondigde
de Islam aan elke stam waar hij langsliep totdat hij Ta?f
bereikte. Hij benaderde drie broers onder de vooraanstaanden van
de stam Thaqief. Hij verzocht hen zich tot de Islam te bekeren
en hem in de verdere verkondiging daarvan te steunen, maar zij
weigerden het; sterker nog, zij hebben hem zeer slecht behandeld.
Hij verliet hen en benaderde andere mensen. Zo ging hij van de
ene vooraanstaande naar de andere. Tien dagen lang heeft hij vrijwel
alle vooraanstaanden tevergeefs gesproken. Zij reageerden met
te zeggen: ,,Ga weg uit ons land." Zij hebben hun kinderen,
slaven en de dwazen onder hen aangezet om hem lastig te vallen.
Toen de profeet
wilde vertrekken uit Ta?f stonden zij in twee rijen voor
hem in de weg, zij begonnen hem te beledigen en gooiden met stenen
waarna zijn enkel en voet gingen bloedden. Zaid Ibn Harithah,
moge Allah met hem tevreden zijn, beschermde hem met zijn lichaam,
verdedigde hem en raakte gewond aan zijn hoofd. Zij gingen door
totdat de profeet
aankwam bij de tuin van U'tbah en Chaibah, de zonen van Rabi'ah,
drie mijlen buiten Ta?f. Hij ging naar binnen waarna zij
zich terugtrokken.
De profeet
ging in die tuin zitten onder een druivenboom met zijn rug tegen
een muur. Het had hem diep geraakt, hij sprak zijn bekende smeekbede
uit: "Oh Allah, aan U leg ik de zwakte van mijn eigen krachten
voor, mijn beperkte vermogens en mijn hopeloosheid jegens de mensen.
U bent de meest Barmhartige, U bent de Heer voor de minder bedeelden
en mijn Heer, aan wie laat U mij over? Aan een afgelegen iemand
die mij onvriendelijk behandeld of aan een vijand die mij in zijn
macht heeft. Als U niet kwaad op mij bent dan trek ik me er verder
niets van aan, Uw vergeving is van grotere betekenis voor me.
Ik zoek toevlucht bij het licht van Uw gezicht waardoor de duisternis
verlicht wordt en waar het wereldlijk leven en het hiernamaals
leidraad bij hebben, dat ik niet wordt getroffen door Uw kwaadheid
of ontevredenheid. Uw tevredenheid is het hoogste doel en er is
noch kracht noch macht zonder Uw steun."
De zonen van Rabi'ah zagen de profeet in deze situatie en kregen
medelijden met hem, ze stuurden hem een bosje druiven die door
A'ddas, een Christelijke slaaf van hen, werd overhandigd. Toen
de profeet
zijn hand uitstak om de druiven aan te pakken zei hij: "bismillah",
d.w.z. "in de naam van Allah" en begon ervan te eten.
A'ddas zei: ,,Dat zeggen de bewoners hier niet". De profeet
vroeg hem: ,,Waar kom jij dan vandaan en wat is je religie?"
waarna A'ddas antwoordde: ,,Ik ben een christen uit Ninawa."
De profeet zei: ,,Het dorp van de deugdzame man Yoenus Ibn Mattah."
,,Wat weet jij over Yoenus Ibn Mattah?" vroeg A'ddas. De
profeet
zei: ,,Hij is mijn broeder, hij was een profeet zoals ik ook ben",
daarop vertelde hij het verhaal van Yoenus, vrede zij met hem,
uit de Koran aan A'ddas. Waarschijnlijk is A'ddas later moslim
geworden.
De profeet
verliet daarna deze tuin richting Mekka, bezorgd en verdrietig.
Bij zijn aankomst in Qarn Almanazil werd hij geschaduwd door een
wolk waarin de engel Jibriel zich bevond samen met de engel van
de bergen. Jibriel riep de profeet
toen hij omhoog keek. Jibriel zei: ,,Allah heeft de engel van
de bergen naar u toegezonden opdat die tot uw bevel staat".
De engel van de bergen begroette de profeet
en zei: ,,O Mohammed, U behoeft het maar te zeggen. Als u het
wenst, klap ik de al'akhchabain over hen heen (de al'akhchabain
zijn twee bergen in Mekka; de berg Abu-Qubais en de berg er tegenover).
De profeet
zei: ,,Ik hoop dat Allah uit hun voortplanting mensen laat voortkomen
die Hem alleen en geen met gezellen zullen aanbidden."
De profeet
hoefde niet meer bezorgd te zijn na de komst van de engelen en
de steun van Allah. Hij vertrok alweer verder richting Mekka,
hij stopte bij Nakhlah en verbleef daar een paar dagen. Tijdens
zijn verblijf daar stuurde Allah hem een groep djinn's die naar
de Koran luisterden tijdens het ochtendgebed. Na afloop van het
gebed vertrokken zij naar hun volk om hen te berichten dat ze
gelovig waren geworden. De profeet
had hen niet in de gaten totdat de openbaringen dat bekendmaakten;
een paar verzen uit de Koran in soerat Al'ahqaaf en soerat Al-djinn.
Een paar dagen later verliet de profeet
Nakhlah richting Mekka met de hoop dat Allah, de Verhevene, hem
een oplossing zou geven. Hij vreesde ook dat de mensen van Quraish
wraak zouden blijven nemen en hem slecht zouden behandelen. De
profeet
heeft desondanks voorzorgs maatregelen genomen en is eerst naar
de Hira'e-grot gegaan, hij stuurde een man naar Al'akhnas Ibn
Chariq om hem te beschermen. Deze heeft zich verontschuldigd omdat
hij een bondgenoot was en dus geen bescherming kon bieden. De
profeet stuurde vervolgens iemand naar Suhail Ibn Amr, maar deze
heeft zich ook verontschuldigd omdat hij van Beni A'amir Ibn Lo'ay
was en zij, de mensen van Beni Ka'b Ibn Lo'ay, konden geen bescherming
bieden.
Vervolgens stuurde de profeet
iemand naar Almut'im Ibn U'day; hij behoorde tot de stam Beni
Nawfal Ibn Abd-Munaf en was de broer van Haashim Ibn Abd-Munaf,
de grootvader van de profeet
. De stam Abd-Munaf is de meest aanzienlijke in Quraish. Almut'im
accepteerde het verzoek en heeft zich samen met zijn zoons gewapend
en stuurde vervolgens iemand naar de profeet
waarna de profeet de gewijde moskee binnen is gekomen, rondom
de Ka'bah heeft gelopen en het gebed heeft verricht (twee "rak'ah").
Daarna keerde hij terug naar zijn huis terwijl Almut'im Ibn U'day
en zijn zoons de profeet
gewapend beschermden. Almut'im had al in Quraish aangekondigd
dat hij Mohammed onder zijn bescherming zou nemen en zij accepteerden
dat van hem. |