Een groep vooraanstaande
mannen uit Quraish bezocht Abu Talib en vertelden hem: ,,De zoon
van uw broer heeft onze goden beledigd, keurt onze religie af,
maakt onze dromen belachelijk en laat onze vaders dwalen. U houdt
hem tegen of u laat ons dit oplossen. U bent het zelf ook niet
helemaal met hem eens, dus dan bent u ook meteen van hem af".
Abu Talib sprak zachtaardig tegen hen en wist hen op een vriendelijke
manier weg te krijgen. De profeet
ging hierna gewoon door met het verkondigen van de religie van
Allah, de Verhevene, en de mensen op te roepen hem te volgen.
De waarschuwing en bedreiging van Quraish
aan het adres van Abu Talib
De mensen van Quraish konden het niet lang volhouden toen zij
merkten dat de profeet
gewoon doorging met het verkondigen van zijn boodschap. Zij begonnen
steeds vaker daarover onderling te spreken. Het was duidelijk
dat ze hem verafschuwden en op een gegeven moment besloten ze
om naar Abu Talib te gaan. Ze zeiden tegen hem: ,,Abu Talib, u
bent een oude heer met aanzien en een verheven positie temidden
van ons.Wij hebben al eerder met u over de zoon van uw broer gesproken
en gezegd dat u hem moest tegenhouden. Dat heeft u niet gedaan.
Wij hebben geen geduld meer wanneer hij onze ouders beledigt,
onze dromen belachelijk maakt en onze goden afkeurt. U houdt hem
tegen of wij keren ons tegen jullie allebei, totdat een van beide
partijen eraan gaat". Zij zijn daarna vertrokken.
Deze dreigende waarschuwing kwam hard aan bij Abu Talib. Hij
riep de profeet
bij zich en vertelde hem wat zij hadden gezegd. Abu Talib zei:,,Bespaar
jezelf en mij, laat me niet meer verdragen dan dat ik aankan".
Toen de profeet
zijn zwakheid merkte, zei hij: ,,Oom, ik zweer bij Allah als zij
de zon in mijn rechterhand en de maan in mijn linkerhand hadden
gelegd om dit op te geven, dan had ik het niet gedaan. Niet eerder
dan dat de verkondiging voltooid is of dat ik zal sterven".
Daarna werd hij verdrietig en huilde hij. Abu Talib voelde mededogen
in zijn hart en loyaliteit te opzichte van de profeet
en zei: ,,Ga, zoon van mijn broer. Zeg wat je wilt want ik laat
je nooit in de steek"
Een vreemd voorstel van Quraish aan Abu
Talib
Het werd voor de mensen uit Quraish duidelijk dat hun waarschuwingen
geen effect hadden en dat de profeet
gewoon door ging met zijn verkondiging; dit met de steun van Abu
Talib, die blijkbaar bereid was om hen te verlaten en hen als
vijand te hebben door zijn broer's zoon te steunen.
Zij hebben lang hierover overleg gevoerd totdat zij een tegen-
voorstel konden doen. Zij kwamen bijeen bij Abu Talib en namen
Amarah, de zoon van Alwalid, mee. Deze was een heer onder de jongeren
en de mooiste jongeman in Quraish. Zij zeiden:,,Abu Talib, neem
deze jongeman als zoon, u hebt dan zijn verstand, zijn bescherming
en hij is van u. Als u ons daarvoor de zoon van uw broer geeft,
dan zullen wij hem vermoorden. Hij heeft uw religie en die van
uw ouders verlaten, uw volk verdeeld en hun dromen belachelijk
gemaakt. Het is dan een man voor een andere man". Abu Talib
zei: ,,Ik zweer bij Allah dat het afschuwelijk is wat jullie vragen,
jullie geven mij je zoon zodat ik hem kan voeden in ruil voor
mijn zoon die jullie dan zullen vermoorden? Bij Allah, dit zal
nooit gebeuren."
Geweldpleging tegen de Profeet
De mensen van Quraish werden wanhopig nadat zij de strijd
hadden verloren en hadden gemerkt dat de waarschuwingen en bedreigingen
niets hadden geholpen. Toen begonnen zij geweld te gebruiken tegen
volgelingen van de profeet
en voerden ze de martelingen en mishandeingen tegen de moslims op.
Omdat de profeet
een hoogstaand en een respectabel persoon was, hebben alleen de
vooraanstaanden van Quraish geweld tegen hem gepleegd. De gewone
mensen durfden dat niet.
Abu Lahab, Alhakam Ibn Abil'aas Ibn Umayah, U'qbah Ibn Abi-Mu'it,
U'day Ibn Hamraa' At-thaqafi en Ibn Al'asdaa' Alhathli waren de
buren van de profeet
en vielen hem lastig in zijn woning. Een van hen gooide de ingewanden
van een schaap op hem tijdens zijn gebed of in zijn kookpot als
die vol zat. Als zij dit deden pakte hij de ingewanden, liep naar
buiten en riep: ,Oh mensen van Beni Abd-Munaf, is dit de manier
hoe je met je buren omgaat?" en gooide het op de grond.
Umayah Ibn Khalaf beledigde en provoceerde hem in het openbaar,
zodra hij hem zag. Zijn broer, Ubay Ibn Khalaf, intimideerde de
profeet
en zei: ,,Ik heb een paard dat ik elke dag goed voed en ik zal
het gebruiken om jou te vermoorden". De profeet
antwoordde hem toen: ,,Nee, ik zal jou vermoorden". De profeet
heeft hem ook inderdaad vermoord tijdens de Uhud-strijd. Ubay
heeft een keer oude beenderen gepakt, ze verfijnd en tegen het
gezicht van de profeet
gegooid. U'qbah Ibn Abi-Mu'it ging naast de profeet
zitten om naar hem te luisteren. Ubay, die goed bevriend was met
U' qbah werd hiervan op de hoogte gesteld. Hij nam het zijn vriend
erg kwalijk en vroeg hem vervolgens om op het gezicht van de profeet
te spugen, waarop hij dat heeft gedaan. Abu Lahab heeft hem op
de eerste dag dat hij de boodschap had verkondigd voor vijand
verklaard en hem ook lastiggevallen.
De zonen van Abu Lahab, U'tbah en U'taibah, waren getrouwd met
de dochters van de profeet
Ruqayah en Oum Kalthoem. Abu Lahab verzocht zijn zonen de dochters
van Mohammed af te stoten anders zou hij afstand van hen nemen
als vader. Zijn vrouw zei tegen hen: ,,Stoot ze af want ze zijn
bekeerd". De twee zonen hebben dat ook gedaan.
De vrouw van Abu Lahab, Arwah Oum Djamil, de dochter van Harb,
was een groot vijand van de profeet
en zijn verkondiging. Zij bracht takken waar prikkels aanzaten
en gooide die 's nachts op de weg van de profeet
zodat hij en zijn metgezellen verwond zouden raken.
Zij hoorde van de openbaring over haar en haar man Abu Lahab;
'Vernietigd zijn de handen van Abu Lahab' en ging met een hand
vol stenen op zoek naar de profeet
terwijl hij samen met Abu Bakr bij de Ka'bah zat. Ze zei: ,,Waar
is je kameraad? Ik heb gehoord dat hij mij hoont. Als ik hem zie
gooi ik met deze stenen naar zijn mond. Bovendien ben ik ook een
dichteres". Ze zei:,,Wij zijn deze belediger ongehoorzaam,
weigeren zijn verzoek en verafschuwen zijn religie".
Ze vertrok nadat ze dit gedicht had gezegd. Abu Bakr vroeg: ,,Gezant
van Allah, heeft ze jou niet gezien?" De profeet
antwoordde: ,,Nee, Allah heeft haar gezichtsvermogen afgenomen".
De mensen van Quraish gebruikten onder andere om de profeet
lastig te vallen, de term "muthammam", d.w.z. 'degene
die beledigd wordt' in plaats van "moehammad" hetgeen
betekent 'degene waarover met lof wordt gesproken'. Allah, de
Verhevene, zorgde dat het geen invloed op hem had want hoe vaker
ze het zeiden hoe vaker met lof over hem werd gesproken.
Alakhnas, de zoon van Shariq At-thaqafi beledigde ook de profeet
. Maar het leek alsof Abu Djahl de leiding had over het tegenhouden
van de verkondiging van de boodschap. Hij beledigde de profeet
met woorden en hield hem tegen bij het verrichten van het gebed
en was trots over wat hij allemaal deed. Hij ging maar door totdat
het de profeet
te veel werd nadat hij hem had bedreigd toen hij hem zag bidden.
De profeet
greep hem bij zijn keel, schudde hem heen en weer en zei: 'Wee
jou, wee en nogmaals wee jou, wee'. Hij zei: "Bedreig je
me, Mohammed?" Bij Allah, je bent nergens tot in staat en
jouw god ook niet. Ik ben de meest aanzienlijke die tussen deze
twee bergen heeft gelopen.
Abu Djahl vroeg zijn vrienden of zij de profeet
wilden zien met zijn gezicht gedrukt op de grond. 'Jazeker' antwoordden
zij. Hij zei: "Bij Al-laat en Al'uzza, als ik hem zie trap
ik op zijn nek en druk ik zijn gezicht tegen de grond". Hij
naderde de profeet
toen hij aan het bidden was omdat te doen. Zijn vrienden reageerden
verbaasd toen hij zich terug begon te trekken en zijn handen bewoog
alsof hij iets wilde tegenhouden. Zij vroegen hem: "Wat is
er aan de hand Abulhakam?". Hij zei: "Er is tussen hem
en mij een loopgraaf van vuur, angst en vleugels'. De profeet
zei: 'Als hij dichter bij mij was gekomen, hadden de engelen hem
weggesleurd".
Dezelfde tegenspoed had U'qbah Ibn Abi-Mu'it. De profeet
was op een dag aan het bidden bij de Ka'bah, terwijl Abu Djahl
samen met een aantal vrienden daar zat. Zij zeiden tegen elkaar:
'Wie van jullie pakt de ingewanden van de dieren van 'die en die
stam' en legt deze op de rug van Mohammed zodra hij neerknielt?
De meest verdoemde onder hen U'qbah Ibn Abi-Mu'it heeft ze gepakt
en heeft gewacht totdat de profeet
neerknielde. Daarop legde hij ze tussen de schouders van de profeet.
Zij begonnen te lachen en elkaar heen en weer te duwen, terwijl
hij nog in de neerkniel-positie zat met zijn hoofd op de grond.
Zo zat hij totdat zijn dochter Fatima kwam en het weghaalde tussen
zijn schouders. Hij ging rechtop zitten en zei: 'Oh Allah, neemt
U het op tegen Quraish'. Dat kwam zwaar bij hen aan omdat zij
geloofden dat een aanroeping in Mekka altijd wordt verhoord. Daarna
heeft hij hen bij naam genoemd; 'Oh Allah, neemt U het op tegen
die en die....'. Zij werden allen vermoord tijdens de Badr-strijd.
Vijf personen beledigden de profeet
het meest: Alwalied Ibn Almoeghirah Almakhzoemi, Alaswad Ibn Abd-Yaghoeth
Az-Zahri, Abu Zum'ah Alaswad Ibn Abdul-muttalib Alasadi, Alhaarith
Ibn Qais Alkhuza'ie en Al'aas Ibn Wa?l As-Sahmi. De profeet
werd op de hoogte gesteld dat hij beschermd zou worden tegen hun
kwaad: "
Voorwaar, Wij hebben jou beschermd
(tegen het kwaad) van de spotters" (Surah 15: Ayah 95).
Daarna is een ieder van hen door een onheil getroffen dat voor
de anderen een teken was. Alwalied was een paar jaar hiervoor
door een pijl in zijn hoofd geraakt maar het was niet ernstig.
De engel Jibriel heeft het litteken aangewezen waarna het alleen
maar erger werd, totdat hij een paar jaar later eraan stierf.
Nadat Jibriel naar het hoofd van Alaswad Ibn Abd-Yaghoeth Al'ansi
had gewezen, kreeg hij verwondingen aan zijn hoofd waaraan hij
later ook overleed. Ook is er over hem verteld dat zijn lichaam
werd vergiftigd of dat Jibriel naar zijn buik wees, waarna zijn
buik opzwelde en hij hieraan dood ging.
De profeet
kreeg erg veel last van Alaswad Ibn Abdulmuttalib. De profeet
deed een verzoek tegen hem, waarbij hij zei: 'Oh Allah, maak hem
blind en laat hem zijn kinderen verliezen'. Jibriel gooide hem
met een prikkel in zijn gezicht waarna hij blind werd en werpte
iets op zijn zoon waarna die dood is gegaan. Alhaarith Ibn Qais
kreeg een kwaal aan zijn buik totdat hij zijn ontlasting via zijn
mond kreeg. Kort daarop is hij dood gegaan.
Al'aas Ibn Wa?l heeft op een beestje "shibraqah"
genoemd gezeten, waarbij een stekel daarvan in zijn voet terechtkwam
en raakte vergiftigd tot in zijn hoofd. Hij is vervolgens daaraan
dood gegaan.
Dit is de samenvatting van wat de profeet
en de moslims onder de Quraishieten allemaal hebben meegemaakt,
na de verkondiging van de boodschap in het openbaar. De profeet
heeft de volgende twee stappen ondernomen gedurende deze zware
periode.
Het huis van Al'arqam
De eerste stap was het huis van Al'arqam Ibn Abi-l'arqam
Almakhzoemi, tot centrum te maken van verdere verkondiging, aanbidding
van Allah en de vorming van de moslims. Het bevond zich bij As-safa,
ver uit het oogbereik van de tirannen. Daar vergaderde hij in
het geheim met zijn metgezellen, las voor uit de Koran aan hen,
reinigde hun zielen en leerde hen wijsheden uit het boek. Hiermee
heeft de profeet
zijn metgezellen veel ellende bespaard van de openbare bijeenkomsten.
Hij zelf
verrichtte zijn gebed en verkondigde zijn boodschap echter wel
in het openbaar waar de afgodendienaars ook bij waren. Ondanks
het onrecht dat hem werd aangedaan, de geweldpleging en de bespottingen
die hem ten deel vielen. Allah, de Verhevene, wilde dat Zijn boodschap
iedereen zou bereiken; degenen die reeds geloven en degenen die
niet in geloven. Mensen hebben dan geen excuses meer na de verkondiging.
Op de opstandingsdag kan men dan ook niet zeggen: 'Er is tot ons
geen verkondiger van verheugende tijdingen en een waarschuwer
gekomen'.
De marteling van de moslims:
Zij hebben de moslims op verschillende wijzen gemarteld,
soms op een beestachtige en een gruwelijke manier. Hieronder een
aantal voorbeelden.
Bilal Ibn Rabah, moge Allah met hem tevreden zijn, was de slaaf
van Umayah, de zoon van Khalaf, Aldjamhi. Umayah knoopte een touw
om de nek van Bilal zodat de kinderen met hem konden spelen. Bilal
zei echter: "ahad, ahad" d.w.z. "er is maar ??n
God". Hij bracht hem ook in de middag naar buiten, legde
hem op de grond bedekt met heet zand en steen. Hij gaf opdracht
om een gote steen op de borst van Bilal te leggen, en hij zei
tegen hem: ,,Zo blijf je liggen totdat je dood gaat tenzij je
niet meer in Mohammed gelooft maar in Al-laat en Al'uzza aanbidt".
Maar Bilal bleef zeggen: "ahad, ahad". Toen Abu Bakr,
moge Allah met tevreden zijn, op een dag langskwam heeft hij Bilal
vrijgekocht.
Zanira was een Romeinse slavin die de Islam aanhing. Ze werd
gemarteld met als gevolg dat ze blind werd; men beweerde toen
dat dat het werk van Al-laat en Al'uzza was. Zij antwoordde: ,,Voorwaar,
dat is het niet. Dit is de wil van Allah, hij zal het genezen
als hij dat wil". De volgende ochtend kon ze weer zien. De
inwoners van Quraish beweerden toen dat het door de magie van
Mohammed kwam.
Onder de slavinnen die zich tot de Islam bekeerden en gemarteld
zijn, behoren ook An-nahdiyah en haar dochter. Zij waren het bezit
van een vrouw uit Beni Abde-daar. Abu Bakr, moge Allah met hem
tevreden zijn, heeft al deze slavinnen vrijgekocht zoals hij dat
deed bij Bilal, Aamir Ibn Fahirah en Abu Fakiehah. Zijn vader
Abu Quhafah, nam hem dat erg kwalijk en zei: ,,Ik zie jou alleen
de zwakken vrijkopen. Als je nou eens sterke mannen vrijkoopt,
dan beschermen ze je nog". Hij zei:,,Ik doe dat omwille van
Allah's tevredenheid". Toen heeft Allah, de Verhevene, verzen
uit de Koran neergezonden waar Hij hem verheerlijkt en zijn vijanden
beledigt:
"Maar degenen die (Allah) vrezen
zal daar ver van gehouden worden. Degene die van zijn bezit geeft
om zich te reinigen. En niet om voor een gunst aan iemand beloond
te worden. Maar om het welbehagen van zijn Heer, de Verhevene,
te zoeken. En hij zal zeker tevreden zijn." (Surah 92:Ayah
14, 21).
Met de laatste wordt Abu Bakr bedoeld, moge Allah met hem tevreden
zijn, en ook degenen die vrijgekocht zijn en alle andere metgezellen
van de profeet, Allah's zegen vrede zij met hem.
De vader en de moeder van Ammar Ibn Yaasir zijn ook mishandeld
en gemarteld, moge Allah met hen tevreden zijn. Zij waren bondgenoten
van Beni Makhzoem met Abu Djahl als hoofd van de stam. Zij werden
naar Alabtah gebracht zodra de grond heet genoeg was geworden
en werden gemarteld. De profeet
liep langs en zei: "Familieleden van Yaasir, volhard want
jullie ontmoeting is in het paradijs. Oh Allah, vergeef de familieleden
van Yaasir."
Yaasir, de vader van Ammar (zijn hele naam is Yaasir Ibn Ammar
Ibn Malik Al'ansi Almathhadji) is door marteling om het leven
gekomen. De moeder van Ammar (Sumayah, dochter van Khayat en de
slavin van Abu Huthaifah Almakhzoemi) was een oude zwakke vrouw.
Abu Djahl stak haar met een pijl in haar vagina waarna ze stierf.
Daarmee werd zij de eerste martelaar in de Islam.
Ammar kon op een gegeven moment de martelingen niet meer verdragen;
de afgodendienaars dwongen hem de ene keer om een harnas aan te
trekken als het erg warm was, de andere keer legden ze een grote
en zware steen op zijn borst en weer een andere keer stopten ze
zijn hoofd onder water net zolang totdat hij bepaalde dingen zei
die zij wilden horen. Maar in zijn hart hield hij stevig vast
aan zijn geloof. Allah, deVerhevene, heeft naar aanleiding hiervan
de volgende verzen neergzonden:
"Wie aan Allah ongelovig is na
geloofd te hebben, behalve wie gedwongen is terwijl zijn hart
in het geloof tot rust gekomen was, maar (voor) wie die zijn hart
voor het ongeloof openstelde: voor hem is er de toorn van Allah
en voor hem is er een geweldige bestraffing." (Surah 16:
106)
Abu Bakr As-siddieq en Talhah Ibn U'baidillah werdenlastiggevallen
door Nawfal Ibn Khuwailid Al'adwi. Volgens sommige overleveringen
werden zij ook door Othman Ibn U'baidillah (de broer van Talhah)
met een touw vastgebonden, zodat zij niet konden bidden en hun
religie uitoefenen. Zij weigerden zich echter te onderwerpen,
hebben zich bevrijd en zijn gaan bidden. Zij werden "alqarienayn"
genoemd, d.w.z. kameraden, omdat zij eens aan elkaar werden vastgebonden.
Elke keer als Abu Djahl te horen kreeg dat er iemand van de vooraanstaanden
zich tot de Islam had bekeerd maakte hij hem te schande, verweet
hem van alles en bedreigde dat zijn vermogen en aanzien enorme
schade zouden lopen. Anders was zijn reactie als de pas bekeerde
een zwak iemand was; hij sloeg hem en zette anderen aan dat ook
te doen. Dit was het geval bij iedereen die de Islam omhelsde.
Deze aanvallen vonden plaats tegen de zwakken onder de moslims
maar soms ook tegen anderen. Met de vooraanstaanden en hoog-geplaatsten
die zich tot de Islam bekeerden, werd wel rekening gehouden. Ze
konden alleen door degenen die een gelijke positie hadden worden
lastigvallen met de nodige voorzichtigheid. |